Als je de band van het leven zou terugspoelen en opnieuw starten

Cees Dekker is een van Nederlands topwetenschappers in de natuurkunde en ook evangelisch christen. In zijn boek “OER” dat vorige maand verscheen beschrijft hij de geschiedenis van het heelal, vanaf de oerknal tot het heden. Met twee andere auteurs heeft hij gekozen voor een luchtig verhaal, verteld door Pro, een proton dat bij de oerknal geboren wordt. Pro komt na veel geknal en geflits terecht in een koolstofatoom, van waaruit hem een blik gegund wordt op de opkomst van de mens, de geboorte van Jezus Christus en de ruimtevaart. Aan het eind wordt hij weer het heelal in geslingerd.

Het boek beschrijft de evolutie als iets dat verlopen is op een manier die voorzien en gewild is door de Schepper. Het heelal, de aarde, de hele levende natuur, het zijn projecten van de Schepper. De mens was bedoeld als noodzakelijke uitkomst.

Veel evolutiebiologen gruwen van dit idee, maar er zijn er ook die het omarmen, als manier om geloof en wetenschap met elkaar te verenigen. Een daarvan is de Britse bioloog Simon Conway Morris, waarop ook Cees Dekker zich vaak beroept. Een aantal jaren geleden ging Conway Morris in debat met een andere bekende evolutiebiolooog, de Amerikaan Stephen Jay Gould.

De vraag die Gould stelde is: stel dat je de band van het leven terug zou spoelen en je zou hem opnieuw opstarten, zou je dan hetzelfde zien gebeuren? Dat wil zeggen, ontstaat er eerst eenvoudig leven, dan ingewikkeld leven, dan allerlei dieren in het water, dan landdieren, dan een groep vrij slimme viervoeters, dan een tweebenig wezen met grote hersenen dat de aarde gaat domineren? Is de mens een noodzakelijke uitkomst van de evolutie?

Het antwoord van Gould is: “pertinent niet”. De evolutie zit namelijk vol met historische toevalligheden. Als er niet 66 miljoen jaar geleden een grote meteoriet op de aarde gevallen was, waren de dinosauriërs niet uitgestorven, liepen er nu nog grote reptielen rond en waren de zoogdieren in de verdrukking geraakt. Laat staan dat er mensen geweest waren. En ook: als je 10 miljoen jaar geleden had geleefd, had je niet kunnen voorspellen dat het ooit nog wat zou worden met die mensapen, want de een na de ander stierf uit; er bleven er maar een paar over. Toch dook er onverwachts een mensaap op die op twee benen ging lopen en grote hersenen kreeg. Hij noemde zich Homo sapiens. Had je dat 10 miljoen jaar geleden kunnen voorspellen? Gould zegt: pertinent niet.

Degenen die vinden dat evolutie voorspelbaar is wijzen vaak op het verschijnsel “convergente evolutie”. Dat betekent dat soorten op elkaar lijken terwijl ze niet aan elkaar verwant zijn. Ze hebben onafhankelijk van elkaar dezelfde oplossingen gevonden en zien er ongeveer hetzelfde uit, omdat het nu eenmaal voordelig is om er zo uit te zien in het milieu waarin je leeft. Een klassiek voorbeeld zijn de buideldieren van Australië en Nieuw-Guinea. Je hebt daar allerlei lichaamsvormen die ook in Europa en Azië te vinden zijn, maar dan als placentazoogdier, een andere klasse van de zoogdieren. Een buidelrat lijkt op een Europese rat, een buidelwolf lijkt op een Europese wolf, een vliegende koeskoes lijkt op een vliegende eekhoorn. Hoe kan dat? Het antwoord in de schoolboeken luidt: het is “convergente evolutie”.

Maar nu we meer weten over de genetica blijkt dit verhaal niet te kloppen. De gelijkenis tussen buideldieren en placentazoogdieren is een gevolg van gezamenlijke afstamming. Het ontwikkelingsprogramma dat nodig is om een zoogdier te maken zal al in de voorouder. Ik schaar me aan de zijde van Gould. De band van het leven was niet voorbestemd om te lopen zoals hij is gelopen. Als Pro de oerknal opnieuw zou meemaken en Cees nog zo’n boek zou kunnen schrijven is er grote kans dat hij geen zoogdier, geen aap, geen mens en ook geen God zou tegenkomen.