Biologie van kansenongelijkheid
Kijkend naar de vrolijke bende jonge mensen die zich aan het begin van het studiejaar verzamelt op een zonnige campus, gaan je gedachten automatisch uit naar de toekomst van de jongelui en de kansen die ze hebben om zich een goede positie in de maatschappij te verwerven. Bij universitaire studenten hoef je daar weinig zorgen om te hebben maar aan de basis van het onderwijs voltrekt zich al jaren een drama: ondanks alle inspanningen van docenten en de nadruk van het overheidsbeleid op “gelijke kansen” nemen de verschillen tussen kinderen van hoogopgeleide en laagopgeleide ouders voortdurend toe.
De gemiddelde scores op leesvaardigheid nemen al jaren af, een zeer betreurenswaardige trend, maar de afname onder kinderen van laagopgeleide ouders is sterker dan die onder hoogopgeleide ouders. De afstand tussen de twee groepen is sinds 2013 verdubbeld. Hetzelfde verhaal geldt voor de scores op wiskundig begrip. Het is allemaal al jaren bekend, maar het blijkt ontzettend moeilijk om er iets aan te doen, deels doordat zoveel factoren tegelijkertijd de schoolprestaties van kinderen beïnvloeden.
De schoolprestaties van kinderen zijn een functie van zowel erfelijke aanleg, die ze meekrijgen van hun ouders, als van omgevingsfactoren, zoals thuissituatie, sociale omgeving en kwaliteit van de docenten. De erfelijke invloed is vrij groot, wat blijkt uit talloze studies. En het rare is: schattingen van de erfelijke invloed hebben de neiging toe te nemen naarmate het onderwijs beter wordt. Als je alle omgevingsinvloeden wegneemt houd je alleen de aangeboren verschillen tussen kinderen over. Dus het streven naar 100% kansengelijkheid zou wel eens kunnen leiden tot relatief meer ongelijkheid in de schoolresultaten, een paradoxaal resultaat waar niemand bij stil staat, maar dat onder evolutiebiologen een bekend verschijnsel is.
Natuurlijk is het veel ingewikkelder dan dit simpele contrast tussen aanleg (nature) en omgeving (nurture). Dat bleek weer eens uit een recent artikel verschenen in het blad Nature Communications van 23 augustus. Het is een publicatie uit de afdeling Biologische Psychologie aan de VU, een mondiale topgroep op dit terrein. De onderzoekers bekeken de schoolresultaten van niet minder dan 56.400 kinderen, in Nederland en Engeland. Door te kijken naar verwantschapsrelaties (tweelingen) en geadopteerde kinderen zijn nauwkeurige schattingen te maken van de erfelijke invloed. De schoolprestaties hangen af van twee factoren: cognitief en niet-cognitief. Met cognitief worden de klassieke scores bedoeld zoals die blijken uit intelligentietesten; met niet-cognitief worden zaken bedoeld als doorzettingsvermogen, zelfbeheersing en sociale vaardigheden. Het onderzoek richtte zich met name op deze laatste component.
In het verleden werd de invloed van niet-cognitieve eigenschappen op leerprestaties laag ingeschat; alles leek af te hangen van de cognitieve intelligentie van een kind, maar dat kwam gedeeltelijk doordat “niet cognitief” op allerlei vage manieren gemeten werd waardoor de analyse alle kanten uit ging. In de zojuist gepubliceerde studie is dat allemaal veel beter gedaan. Interessant is dat ook de niet-cognitieve eigenschappen een erfelijke component hebben. Namelijk, ook karakterkenmerken zijn erfelijk. Ouders die zelf hoog scoren op doorzettingsvermogen, zelfbeheersing en sociale vaardigheden creëren een opvoedingssituatie waarin leerprestaties bevorderd worden. Hun kinderen krijgen die erfelijk bepaalde niet-cognitieve eigenschappen ook mee en zullen dus ook voor hun kinderen een goed leermilieu creëren. Erfelijkheid werkt deels via het milieu. De onderzoekers kunnen met deze “indirecte genetische effecten” 36-40% van de verschillen tussen kinderen verklaren.
Wat heb je eraan om dit allemaal te weten? Met dit soort onderzoek kun je erachter komen waar de handvatten zitten waarmee je de verschillen tussen kinderen kunt wegwerken. Welke dingen zijn pure biologie waar je weinig aan kunt doen en op welke dingen zou je moeten sturen om de kloof in leerprestaties te verkleinen? Het herstellen van de kansengelijkheid in het onderwijs moet een topprioriteit voor het overheidsbeleid worden.