Bodembiologie moet opnieuw op de agenda

Als je met pensioen bent kun je je veroorloven om gewaagde hypotheses rond te strooien. “Misschien zit het zo en zo…” Je kunt het niet meer zelf uitzoeken, iemand anders moet het werk doen. Zo heb ik de volgende gedachte over de achteruitgang van de insecten in de afgelopen 20 jaar. Die achteruitgang is schrikbarend. Vlinders, muggen, bijen, zweefvliegen, noem maar op, zitten allemaal in een negatieve trend, zowel in aantallen dieren als in aantal soorten. En van veel groepen weten we het niet eens, want niet alle groepen worden bijgehouden.

Vaak zie je dat mensen deze achteruitgang toeschrijven aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Ongetwijfeld zal dat in een aantal gevallen kloppen, maar de massale achteruitgang van zoveel groepen, niet alleen op landbouwpercelen maar ook in natuurgebieden, bossen en heideterreinen, kan daar niet door komen. Er moet een andere oorzaak zijn die op veel grotere schaal werkt en ik heb daar een hypothese voor: het komt door biologische veranderingen in de bodem als gevolg van de extreme hoeveelheden stikstof die jaar in, jaar uit neerdalen over heel Nederland.

Door de stikstofneerslag verandert de verhouding tussen stikstof en fosfaat in de bodem: teveel stikstof en te weinig fosfaat. Daardoor krijg je in de bodem minder bacteriën en schimmels en komt de nadruk te liggen op de microben die snel en efficiënt stikstof kunnen gebruiken. Onder de schimmels zijn er talloze soorten die sterk werkende gifstoffen produceren. Verschillende van die stoffen zijn ook voor de mens zeer giftig, denk aan de vele giftige paddenstoelen. Ook sommige bacteriën in de bodem kunnen vergif produceren, denk aan anthrax en botuline-toxine. Bovendien zijn er ook schimmels die parasiteren op insecten en meestal direct dodelijk zijn, denk aan de vele schimmels die mieren infecteren en de arme mier dwingen om in een grasspriet omhoog te klimmen en zich daar vast te bijten. De mier sterft en uit zijn kop komt de schimmel naar buiten, maakt een lange draad met aan het eind een sporenkapsel.

Voor mijn boek over bodemdieren, dat een paar weken geleden uitkwam, heb ik een inventarisatie gemaakt van bodemdieren die last hebben van parasieten, gevaarlijke schimmels, en dergelijke. Het opvallende is dat de “echte” bodemdieren, zoals regenwormen, springstaarten en mijten, relatief weinig last hebben van zulke ziekteverwekkers. Ze hebben zich al sedert miljoenen jaren aangepast aan het leven in de bodem en kunnen er tegen. Sommige vreten doodleuk de schimmels op waar andere insecten direct van dood gaan. Maar de insecten die bovengronds leven en een larvestadium hebben in de bodem, of de insecten die leven van plantenwortels, zijn niet aan al die giftige en pathogene microben aangepast.

Nu mijn idee: door stikstof verandert de samenstelling van de bodemgemeenschap. Er komen meer giftige en ziekteverwekkende microben. De bodem wordt ongezond. Daardoor worden vooral de bovengrondse insecten met een stadium in de bodem aangepakt. Ziedaar mijn hypothese voor de achteruitgang van de insecten.

Het is eenvoudig te toetsen, je moet een paar jaar lang op verschillende plekken in Nederland de biologische bodemkwaliteit bijhouden. Dat is in het verleden gedaan door het RIVM, onder leiding van Ton Schouten. Hij heeft vijf jaar lang een programma uitgevoerd waarmee men de biologische veranderingen in de bodem wilde vastleggen. Maar er is nooit gekeken naar pathogene micro-organismen. Zijn project is al jaren geleden beëindigd vanwege te weinig politieke belangstelling. Na de hausse aan bodemverontreinigingsgevallen in de jaren tachtig en negentig raakte de bodem uit. Nederland heeft zelfs gestemd tegen Europese richtlijnen voor het bodembeleid.

Ton Schouten ging deze week met pensioen. Ik sprak hem toe en hield hem voor dat zijn werk nog niet af is: het is nodig dat hij doorgaat met zijn programma bodemkwaliteit, waarmee mijn hypothese getoetst kan worden.