Chemificatie van ons milieu en het dagelijks leven

Vorige week nam mijn collega Pim de Voogt afscheid van de universiteit en zijn collega’s hadden er een heus symposium omheen georganiseerd. Daar spraken allemaal milieuchemici; dat zijn scheikundigen die stoffen in het milieu kunnen meten, begrijpen hoe die stoffen zich gedragen en waar ze terechtkomen. Ik schrok er van. Wat een menigte aan chemicaliën zwerven er tegenwoordig door het milieu! Toen ik ons “Leerboek Oecotoxicologie” schreef (verschenen in 1991, het lijkt wel een eeuw geleden), had het stoffenhoofdstuk zeven paragrafen. Bestrijdingsmiddelen, zware metalen, verbrandingsproducten en luchtverontreiniging, dan had je het al bijna gehad. Moet je zien hoeveel stoffen de milieuchemici nu meten!

Dat je meer meet komt voor een deel doordat de gevoeligheid van moderne apparatuur zoveel is toegenomen. De moderne instrumenten die nu in de chemische laboratoria staan kunnen extreem kleine hoeveelheden meten van van alles en nog wat. Dat is een groot verschil met vroeger. Toen was het opsporen van verontreiniging een ware ontdekkingstocht. In 1966 ontdekte de Zweedse scheikundige Sören Jensen dat er in monsters van dode vogels stoffen zaten die hij niet kende. Hij was eigenlijk op zoek naar DDT, het beruchte insectenbestrijdingsmiddel, maar die onbekende stoffen verstoorden zijn meting. Het bleek nota bene dat die rommel ook in het haar van zijn kinderen zat. Na veel plussen en minnen kwam hij er achter dat het PCBs waren (een afkorting van een moeilijke chemische naam die ik maar even verzwijg). Die stoffen waren al tientallen jaren in omloop en werden door de chemische industrie gemaakt voor allerlei toepassingen. Tien jaar later waren PCBs verboden, maar ze worden nog steeds gevonden omdat ze heel langzaam afbreken.

Vorige maand rapporteerde een Deense onderzoeksgroep over metingen aan PCBs in orka’s van over de hele wereld. In het vet van de orka’s worden nog steeds hoge concentraties van PCBs gevonden omdat die dieren aan de top van de voedselpiramide staan en alle verontreiniging die wij in de zee laten lopen via plankton, vissen en zeehonden uiteindelijk bij hen terecht komt. Met name het aantal kalveren dat ze produceren en de overleving van de jongen is kritisch. De Denen konden met een model uitrekenen dat veel orkapopulaties door de voortdurende hoge concentraties aan verontreiniging uiteindelijk het loodje zullen leggen. Alle orka’s ter wereld gaan achteruit.

Dat zoiets nog kan gebeuren, ruim 30 jaar na het verbod op PCBs, is angstaanjagend. En ondertussen is het aantal chemicaliën in het milieu alleen maar toegenomen. Wat opvalt is dat er zoveel stoffen bij gekomen zijn die niet uit chemische fabrieken of smeerpijpen komen, maar hun oorsprong vinden in ons dagelijks leven. Je moet dan denken aan alle chemicaliën die in meubels en tapijten verwerkt worden als brandvertrager, wasmiddelen, cosmetica en andere materialen die we gebruiken als onderdeel van onze lichaamsverzorging, de rommel die in kunstgras zit, alle stoffen die toegevoegd worden aan plastic om het een beetje flexibel te maken, en natuurlijk het plastic zelf. Daarbij komt een enorme vracht aan geneesmiddelen, anticonceptiemiddelen en drugs die in het rioolwater terechtkomen, niet bij de waterzuivering tegengehouden kunnen worden en vrijelijk de vaart in stromen.

Het is een gigantische toer om al die stoffen, die overal vandaan komen, onder controle te houden. Van de klassieke stoffen zoals bestrijdingsmiddelen en voedseladditieven weet je tenminste waar ze vandaan komen, wat voor stoffen het zijn en welke effecten ze kunnen hebben. Maar de grote menigte aan nieuw opgedoken chemicaliën stelt ons voor grote problemen. De apparaten van de milieuchemici staan niet stil. De toxicologen doen er alles aan om effecten in te schatten, en van ons leerboek verschijnt volgend jaar een nieuwe uitgave waarin het stoffenhoofdstuk is uitgebreid naar twintig paragrafen, maar ondertussen is het milieu aan het chemificeren.