Darwins Afstamming van de mens

Dit jaar is het 150 jaar geleden dat Charles Darwins boek “De afstamming van de mens” verscheen. Het is na “De oorsprong der soorten” dat in 1859 het licht zag, een van de meest bekende boeken over de evolutietheorie. Maar terwijl “De oorsprong” naar mijn mening een geniaal boek is, ben ik niet erg gecharmeerd van “De afstamming”. Het staat vol met vooroordelen en is zelfs racistisch en seksistisch te noemen. Ik werd deze week in mijn oordeel gesterkt door een artikel van de Amerikaanse antropoloog Agustín Fuentes, die dit hardop durfde te zeggen in het tijdschrift Science van 21 mei.

Het beeld van de evolutietheorie bij het grote publiek is sterk beïnvloed door populaire schrijvers zoals Daniel Dennett, Yuval Harari en Rutger Bregman. Maar hun simplistische weergave irriteert mij in hoge mate. Ze doen het voorkomen alsof Darwin alles over de evolutie al gezegd heeft en evolutiebiologen sinds 1859 op hun handen hebben gezeten. In feite heeft Darwin maar de helft van het evolutieverhaal beschreven, namelijk de werking van natuurlijke selectie. Hoe nieuwigheden eigenlijk ontstaan, daarvan had Darwin geen idee, zelfs het verkeerde idee.

Ook interessant is dat bij de publicatie van Darwins boek in 1871 de vondst van de neanderthaler al meer dan 10 jaar bekend was. De eerste publicatie over de neanderthaler, van Schaaffhausen, is uit 1858. Toch noemt Darwin in zijn boek het fossiel welgeteld één keer en bovendien in de verkeerde context, want hij beschouwt de neanderthaler als een archaïsche vorm van de mens. Darwin had helemaal geen goed idee over de afstamming van de mens, zou je kunnen zeggen.

Al deze dingen moet je natuurlijk in hun tijd zien. Darwin leefde in een Victoriaanse omgeving waarin men vrouwen als een zwak geslacht beschouwde, minder inventief en tot minder in staat dan mannen. De stereotypen over mannelijke en vrouwelijke eigenschappen uit die tijd vormden de basis voor zijn theorie over seksuele selectie. De inheemse volkeren van Afrika en Zuid-Amerika werden gezien als “lagere” mensenrassen, cognitief achterlopend en verpauperd. Dit paste bij zijn theorie omdat die de continuïteit tussen mensen en dieren benadrukte. De mens is een dier onder de dieren, is uit een dierlijke voorouder ontstaan en heeft ook vele dierlijke kenmerken.

In werkelijkheid beperkt die continuïteit zich tot een aantal aspecten van het sociaal gedrag. Als je kijkt naar andere kenmerken, zoals hersenvolume en cognitieve capaciteiten, staan mensen mijlenver af van chimpansees en bonobo’s. Geen enkele mensaap vertoont iets dat ook maar in de verste verte lijkt op een grottekening. Zelfs het maken van een eenvoudige vuistbijl is al te moeilijk voor een chimpansee. De laatste jaren weten we ook steeds beter hoe ingrijpend de genetische veranderingen zijn geweest (geconcentreerd op chromosoom 1) die de evolutie van de hersenen hebben mogelijk gemaakt.

De ongemakkelijke waarheid van Darwins ideeën over man-vrouw-verschillen en de variatie tussen mensen wordt onder biologen niet uitgesproken, ook niet in een ander artikel in dezelfde aflevering van Science, waarvan de bekende apendeskundige Frans de Waal medeauteur is. Daarin wordt juist ingegaan op de “vooruitziende blik” die Darwin had over de diepe biologische wortels van het menselijk gedrag. De auteurs wijzen erop dat Darwin ondanks zijn indeling van mensen in “ondersoorten” ook de vele overeenkomsten tussen mensen benadrukte. Ook in moreel opzicht wordt Darwin hoog geacht: hij sprak zich expliciet uit tegen de slavernij.

Je kunt zeggen dat Darwin net als iedereen een kind van zijn tijd was. Hij was een wetenschapper met een paar geniale inzichten maar verder vrij traditioneel in zijn maatschappijvisie en naar de maatstaven van nu racistisch en seksistisch. De actuele discussie over ons slavernijverleden leert dat je ongemakkelijke waarheden niet uit de weg moet gaan. Zoals Fuentes zegt: het boek van Darwin is om van te leren, niet om te vereren.