De evolutie van de urbane wildernis
Het wordt nog drukker in de stad, zegt men, als de vakanties echt beginnen. Nu al klagen zoveel mensen dat het veel te druk is. Vooral op kruispunten waar de looproute van hordes toeristen kruist met die van de fietsers, auto’s, taxi’s en toeristenbussen is het vaak een heksenketel, een wildernis van gedrang en gewurm. Je moet voor de aardigheid eens een tijdje stil staan bij het kruispunt van het Damrak met de Prins Hendrikkade in Amsterdam, als er voor het Victoriahotel twee bussen staan die toeristen uitladen, het stoplicht voor de fietsers op groen springt, de taxi’s door het oranje licht scheuren en de trams er doorheen schellen. Je kunt dan ontzettend leuke waarnemingen doen aan het groepsgedrag van mensen. Als stadse fietser ben je aangepast aan die situaties: vooral niet kwaad worden, handig overal tussendoor glippen, je ziet altijd wel een klein gaatje en als dat niet zo is stop je even.
Het punt is dat er teveel verschillende soorten langzaam verkeer zijn, snelle en langzame fietsers, bakfietsen, fietstaxi’s, brommers, scooters, invalidenkarretjes, die allemaal over een te smalle strook moeten rijden waar ook voetgangers lopen. Beter zou het zijn om het fietspad langs de rijbaan aan te leggen in plaats van tussen de parkeerhavens en de stoep. De auto’s moeten zich maar aanpassen aan het langzame verkeer. In plaats van dat je krampachtig probeert alle verkeerstromen van elkaar te scheiden moet iedereen gewoon een beetje rekening houden met elkaar.
Ik denk bovendien dat er een goede biologische basis voor is. De mens was van het begin af aan een groepsdier. De groep heb je nodig om in leven te blijven. Op de Afrikaanse savanne, de omgeving die onze evolutie heeft bepaald, liepen een heleboel gevaarlijke roofdieren rond. Als mens alleen begin je daar weinig tegen, want je bent niet sterk genoeg, niet snel genoeg en niet gevaarlijk genoeg. Je ziet dan ook dat alle dieren op de savanne die kans lopen aangevallen te worden door roofdieren bij elkaar kruipen en de bescherming van een groep opzoeken. Ongetwijfeld is het met ons ook zo gegaan.
Vervolgens werkte diezelfde groep als een selectiefactor op onze cognitieve vermogens: alle leden van de groep moet je kennen, je moet weten wie betrouwbaar is en wie niet, met wie je nog een rekening te vereffenen hebt en wat Jantje zal doen als je over Pietje vertelt aan Mien. Onze complexe hersenen zijn een aanpassing aan de groep, niet zozeer aan het milieu, want daar konden de neanderthalers en andere oude mensachtigen ook goed mee omgaan.
Bovendien zijn groepen ook essentieel voor de technologische vooruitgang. Toen 2 miljoen jaar geleden een Homo habilis op het idee kwam om stukken kiezel zo te bewerken dat je er vlees mee kon snijden of botten mee kapot kon slaan zagen de andere leden van de groep hoe handig dat was en begonnen het ook te doen. Zo ontstond de eerste cultuur van stenen werktuigen. Als niemand de uitvinding gezien had was het direct weer uitgestorven. Aan kluizenaars heb je niks.
Je zou zelfs kunnen zeggen dat door het mondiale internet, door de verbondenheid van iedereen met iedereen, ons vermogen om nieuwe dingen uit te vinden en technologische vooruitgang te boeken enorm is toegenomen. Als mensen afgesloten van de wereld rustig buiten de stad willen wonen om zich alleen druk te maken over hun directe omgeving, is dat prima natuurlijk, maar als we dat allemaal zouden doen zou de vooruitgang stokken.
De urbane wildernis is geen vijandig milieu, het is onze evolutionaire basis. Wij zijn geselecteerd om te leven in een groep waarin mensen rekening houden met elkaar. En dat is ook onze kracht. Met die wijsheid schicht ik door de stad.