De handhavers – zij weten niet wat ze doen
Van meester Langedijk leerde ik het verschil tussen overgankelijke en onovergankelijke werkwoorden. Op de lagere school! Ik zweer het je! Het was weliswaar een klasje voor jongens die gingen doorleren, zoals dat toen heette, maar toch, toen ik op het gymnasium kwam had ik de redekundige en taalkundige ontleding volledig onder de knie.
Dat kan zomaar van pas komen. Zo stond ik vorige week ’s morgens om kwart voor acht bij het Rijksmuseum in Amsterdam te kijken naar hoe ze daar die letters I, a, m, enz. gingen optakelen. Er stond niet alleen een kraan en een vrachtwagen, maar ook wat politie bij. Waren ze bang dat de letters zouden ontsnappen? En natuurlijk waren er een stel handhavers, want die staan overal bij. Ik nam een foto van het tafereel en in mijn onnozelheid vroeg ik aan een handhaver: “Wat handhaaft u hier zoal?” De man keek me aan of ik hem voor de gek hield. Maar ik was serieus. “Handhaven” is een overgankelijk werkwoord. Daar hoort iets bij, net als bij “maken”. “Ik maak” heeft geen betekenis. Wat maak je? En: Wat handhaaf je? De letters, de orde, de verkeersregels, het weer? Een handhaver heeft een lijdend voorwerp nodig, of een meewerkend voorwerp, voor mijn part een bijwoordelijke bepaling, maar zo’n man kan niet op zich staan. Toch doen de handhavers dat. Ze handhaven, maar ze zeggen niet wat, ze weten het niet, denk ik. De handhaver op het museumplein begon te fronsen en ik sprong snel op mijn fiets.
Ook het koningshuis weet niet wat ze doen. Ze hebben als lijfspreuk “Je maintiendrai”, wat betekent “Ik zal handhaven”. Ze schijnen eigenlijk te bedoelen “Je maintiendrai Nassau”, maar dat laatste zeggen ze er niet meer bij. Als gevolg is het volkomen onduidelijk wat onze koning eigenlijk aan het handhaven is. Zijn positie, het volk, de schatkist, het land? Ik denk dat de spreuk zou moeten luiden “Je me maintiendrai”, wat vertaald kan worden met “Ik zal mezelf handhaven”, of “Ik zal stand houden”. Nu opereert de koning met die wapenspreuk in een leegte. Los dat een keer op, Willem!
Komt het steeds vaker voor dat overgankelijke werkwoorden onovergankelijk gebruikt worden? Ik heb die indruk. De gele hesjes zijn “’t” zat. Maar wat ze zat zijn zeggen ze er niet bij. Het gevolg is dat de beweging geen duidelijk doel heeft, en dus ook geen succes kan hebben. Er hoort een bijwoordelijke bepaling bij, gelen! Kies een concreet doel waar je tegen protesteert. Protesteren tegen alles wat je niet zint is geen protesteren, dat is mopperen.
In de evolutiebiologie is er een soortgelijk probleem. Vaak wordt gezegd dat een dier zulke mooie aanpassingen heeft. Bijvoorbeeld, de grote hersenen van de mens, de afwezigheid van lichaamsbeharing, het rechtop lopen, al die kenmerken worden beschreven als “aanpassingen”, ontstaan via evolutie. Hoe mooi zit de natuur in elkaar met al die aanpassingen! Maar waar zijn het aanpassingen aan? Als je dat er niet bij zegt is de term “aanpassing” volkomen nietszeggend, want dan is alles een aanpassing. Ondanks dat evolutiebiologen het probleem meestal wel beseffen is het een valkuil waar vaak in gevallen wordt, met name in de populaire literatuur over evolutie.
Het onovergankelijk gebruik van overgankelijke werkwoorden is volgens mij indicatief voor oppervlakkigheid. In de biologische psychologie wordt gezegd dat de taal een spiegel is van je innerlijke wereld. Wat je zegt is wat je denkt. Als je geen heldere gedachten hebt kun je ook niet helder spreken. En als je krom praat denk je ook krom. Begin met nadenken voor je wat zegt.
Een handhaver is een toezichthouder, de koning zal stand houden en “les jaunes” protesteren tegen de hoge benzineprijzen. Zo heeft meester Langedijk het me geleerd.