De ideale lichaamsvorm voor een nieuwjaarsduik

Het moeilijkste was nog om te beslissen dat we het gingen doen; toen het eenmaal besloten was bleek de nieuwjaarsduik verassend eenvoudig. Heel erg koud was het niet eens op het strand van De Koog, mede vanwege de aanwezigheid van een paar honderd mensen om me heen, allemaal met een behoorlijke warmteproductie. In een menigte heb je het minder koud dan alleen. De nieuwjaarsduikers gedroegen zich als een groep pinguïns. Als het erg koud is ga je met zijn allen bij elkaar staan. Zo kunnen pinguïns zelfs de antarctische winter met temperaturen van vijftig graden onder nul overleven. Het is een kwestie van de verhouding tussen oppervlakte en inhoud. Die moet zo klein mogelijk zijn. Door bij elkaar te zitten verklein je het gezamenlijk oppervlakte van de groep. En omdat het warmteverlies nu eenmaal via het oppervlakte gaat verlies je met elkaar minder warmte.

De mensen bij de nieuwjaarsduik illustreerden nog een tweede biologische wetmatigheid, namelijk de regel van Allen. De Amerikaanse dierkundige Joel Allen beschreef dat al in 1877. De regel is op hetzelfde principe van oppervlakte en inhoud gebaseerd en zegt dat dieren die leven in noordelijke streken een lichaam hebben dat zo afgerond mogelijk is: geen uitsteeksels of slungelige gestaltes, alles compact. Niet voor niets trekt de cremaster-spier bij koude het mannelijk klokkenspel zo dicht mogelijk naar het lichaam. En als je het koud hebt houd je je armen bij elkaar in plaats van ze wijd uit te spreiden. De meest compacte vorm die je kunt bedenken, met een zo klein mogelijk oppervlak vergeleken met de inhoud, is een bol. Nieuwjaarsduikers die de ideale bolvorm benaderen hebben het minste last van de kou. Inderdaad zag ik verschillende duikers die behoorlijk in die richting gingen. De regel van Allen geldt voor pinguïns maar ook voor stoere nieuwjaarsduikers.

Dat een gedrongen gestalte te zien is als aanpassing aan een koud klimaat en dat een slungelige gestalte gunstig is in een warm klimaat, gaat ook op voor de mensen op aarde. In biologieboeken zie je vaak het voorbeeld van een eskimo en een Soedanees, waarvan ooit iemand het oppervlakte gemeten heeft. Daaruit bleek dat de eskimo een lichaamsoppervlak had van 256 vierkante centimeter per kilogram lichaamsgewicht terwijl de Soedanees 294 vierkante centimeter per kilogram heeft. Het lijkt een klein verschil maar het is toch biologisch belangrijk. Dat wordt bevestigd door de afmetingen van neanderthaler-skeletten. Neanderthalers hadden een zware lichaamsbouw  en een gedrongen gestalte. De verhouding tussen hun onderbeen en bovenbeen komt overeen met de huidige Lappen, en verschilt sterk van die van Afrikanen en Maleisiërs. De neanderthaler was bijzonder goed aangepast aan de kou en dat moest ook wel, want hij leefde lange tijd in Europa en Azië tijdens de ijstijden.

Er speelt nog een derde biologische regel doorheen, die stelt dat je bij koude beter groot kunt zijn dan klein. Dat is de regel van Bergmann. Grote dieren hebben namelijk ook minder oppervlak ten opzichte van hun volume. Deze regel gaat mooi op voor sommige diergroepen. Bijvoorbeeld, elanden zijn in het noorden van Zweden groter dan in het zuiden. Maar er zijn ook veel uitzonderingen. Of Bergmann ook voor mensen opgaat is de vraag, maar dat Nederlandse mannen gemiddeld de langste ter wereld zijn is er mee in overeenstemming.

Bij de foto die mijn dochter van ons maakte voorafgaand aan de nieuwjaarsduik merkte iemand op dat ik op een neanderthaler leek. Of hij daarmee mijn robuuste lichaam, mijn borsthaar of mijn buik bedoelde heb ik niet nagevraagd. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat mijn gestalte daar op het strand van de Koog op overtuigende wijze zowel de regel van Allen als die van Bergmann illustreerde.