De mijt en de das
Een bioloog hoort zich nergens over te verwonderen want die weet dat in de biologie alles kan, maar toch is het wow-gehalte van de natuur soms onvoorstelbaar. Het volgende verhaal over de mijt en de das illustreert de verwondering die soms ook een bioloog ten deel valt.
U kent de das, een flink uit de kluiten gewassen marterachtig roofdier met een zwart-wit gestreepte snuit. Hij komt voor op de Veluwe en grote delen van Drenthe, Brabant en Limburg. Hij leeft in zelf gegraven holen die regelmatig verder uitgegraven en schoongemaakt worden. Bij de ingang van zo’n burcht, zoals de biologen het gangenstelsel noemen, zie je vaak een hoop rommel, bestaande uit gras en dennennaalden, gemengd met grond. Het is nestmateriaal dat de das gebruikt als leeflaag voor zijn jongen, maar dat eenmaal per jaar weer het hol uitgewerkt wordt. Na de paring en voor de winterslaap houden de dassen namelijk grote schoonmaak. Voor de burcht ligt dan een hoopje nestmateriaal dat de aandacht trekt van biologen. Welke beestjes kun je daaruit halen?
Hierover las ik een artikel van Poolse onderzoekers. Voor mijn boek over ongewervelde bodemdieren lees ik namelijk alles wat los en vast zit aan de bodem. De bodem is een enorm rijk medium; bijna het hele dierenrijk heeft met de bodem te maken, talloze insecten hebben een larvestadium in de bodem, kleine zoogdieren overwinteren in de bodem en de das graaft er zijn burcht in uit.
De Poolse onderzoekers keken naar de mijten die voorkomen in nestmateriaal van de das. Ze hadden een groot aantal dassenburchten in Polen onderzocht, de mijten er uitgehaald en op naam gebracht. Het is een typisch stukje fundamenteel biologisch onderzoek dat tegenwoordig nauwelijks meer gedaan wordt. Het heeft namelijk totaal geen maatschappelijke relevantie, niemand wordt er rijk van en het klimaat schiet er ook niks mee op. Tegenwoordig moet je je als bioloog in allerlei bochten wringen om het belang van je onderzoek aan te tonen; als er geen maatschappelijk belang is, krijg je geen geld. Het gevolg is dat de halve ecologie klimaatonderzoek geworden is, een enorme verarming. Maar kennelijk weten ze in Polen nog goed wat totaal nutteloos maar razend interessant onderzoek is.
Het blijkt dat er in het nestmateriaal van de Poolse dassen mijten zitten die alleen in nestmateriaal van Poolse dassen voorkomen, niet buiten de dassenburcht. Het zijn afvaleters, dus ze leven van de rommel die de das gebruikt om zijn nest in te richten en die hij eens per jaar weer naar buiten werkt. De vraag is nu, hoe komt een mijt van de ene in de andere dassenburcht? De mijten hebben daar wat op gevonden: ze liften. De mijten hebben drie opeenvolgende larvestadia voordat ze volwassen worden en het tweede larvestadium is anders dan anders. Dat larfje is helemaal ingericht om zich vast te hechten aan een insect. Dat doen ze door met speciale klieren die rond hun anus liggen, een steeltje te maken waarmee ze zich vastplakken aan een vliegend beest. Van zulke mijten weten we dat ze speciale insecten uitzoeken en vaak ook aan speciale onderdelen van het lichaam gaan zitten, bijvoorbeeld onder de dekschilden van een kever of aan de poten. De lifter kan tijdens de reis niet eten dus moet zich aanpassen. De kever heeft er niet veel last van en neemt de mijten mee naar een andere plek. De bioloog noemt het forese.
De vraag is nu: hoe weet die mijt dat hij, door zich te hechten aan een kever, weer in een andere dassenburcht terecht komt? Als hij meelift met een willekeurige kever is de kans niet groot dat het goed gaat. Het lukt alleen als de kever iets met de das heeft. Maar hoe komt de mijt daarachter? Ik zou niet weten hoe dat op te lossen, als ik een mijt was. De bioloog blijft zich verwonderen over de natuur, of het nu maatschappelijk relevant is of niet.