De natuur slaat terug met ziektes

Een opvallend artikel in het tijdschrift Science van 20 augustus trok mijn aandacht: wilde diersoorten die ziekteverwekkers bij zich dragen doen het goed in door de mens beïnvloede omgevingen. Biologen weten het al langer en door de coronacrisis zijn we weer eens met onze neuzen op de feiten gedrukt: de dieren die om ons heen leven herbergen een groot aantal virussen en bacteriën die voor de mens gevaarlijk kunnen zijn. Het coronavirus komt van nature voor in vleermuizen en is via een schubdier overgesprongen op de mens.

Nu zou je denken dat vooral de wilde natuur, het oerwoud met zijn enorme rijkdom aan soorten waaronder allerlei giftige slangen, stekende insecten, bloedzuigers en andere smerige beesten het gevaarlijkst voor ons is. In de populaire literatuur wordt dat gevaar vaak uitvergroot. Maar uit de publicatie die ik las blijkt juist het tegendeel: de ellende begint op plekken waar natuurgebieden verstoord, gekapt en verdwenen zijn en plaatsgemaakt hebben voor akkers, graslanden, bebouwing en infrastructuur.

De Amerikaanse onderzoekers hebben dit aangetoond door te kijken naar de belasting met ziekteverwekkers bij allerlei soorten dieren. Veel mensen denken dan direct aan landbouwhuisdieren als gevaarlijke bron van ziektes, maar dat is hier niet het punt. Het gaat om wilde dieren die het goed doen in een door de mens beïnvloede omgeving, zoals knaagdieren, vleermuizen en zangvogels, en dieren die bij contact met mensen achteruitgaan, zoals neushoorns, struisvogels, roofdieren en apen, om maar wat te noemen. De onderzoekers gingen niet over één nacht ijs; ze onderzochten honderden diersoorten op duizenden plekken over de hele wereld.

Niet alle knaagdieren, vleermuizen en zangvogels dragen ziekteverwekkers bij zich. Maar het bleek dat juist de soorten die van nature veel ziekteverwekkers bij zich dragen, in de omgeving van de mens in aantallen toenemen, terwijl de soorten die niet bekend staan als gastheer voor een ziekteverwekker eerder achteruitgaan. De verliezers zijn relatief ongevaarlijk en de winnaars geven de problemen. Dat geldt voor zowel knaagdieren, vleermuizen als zangvogels, maar niet voor hoefdieren en apen, die bij mensen uit de buurt blijven.

Dat is niet toevallig. De dieren die zich goed kunnen aanpassen aan de menselijke omgeving met veel steen, afval en vervuiling hebben een opportunistisch dieet, een korte levenscyclus en een snelle verspreiding. Vanwege die biologische eigenschappen zijn ze ook geschikte gastheren voor virussen en bacteriën. Zelf zijn ze daar door generaties lange evolutie goed tegen bestand, maar als die virussen op mensen overspringen zijn ze soms levensgevaarlijk, zoals de SARS-virussen van vleermuizen, de hantavirussen van knaagdieren en diverse griepvirussen van vogels. Het lijkt alsof het niet anders kan: zodra de mens ergens verschijnt gaat hij de natuur naar zijn hand zetten, maar krijgt dan te maken met een terugslag uit de natuur die hij zelf in de hand heeft gewerkt.

De nieuwe gegevens laten zien dat de gezondheid van de mens niet los gezien worden van de gezondheid van de natuur. Wij vormen een eenheid met de natuur. Als we slecht voor de natuur zorgen is dat op den duur ook slecht voor onszelf. Daarom moeten we af van het idee dat voortdurende groei van de economie goed voor ons is, want dat leidt onvermijdelijk tot meer en meer productie van rotzooi, overconsumptie en misbruik van de natuur. In plaats van voortdurend te willen groeien en het welzijn van iedereen afhankelijk te maken van groei, groei, groei, moeten we de economie zo inrichten dat groei niet nodig is. Een stationair draaiende economie is een teken van beschaving. Het dwangmatig streven naar groei is ouderwets geworden. De natuur heeft ons met de coronacrisis een corrigerende tik gegeven.