Dood hout is goed voor de doodhoutkevers
Er stond weer veel doodhoutkevernieuws in de laatste aflevering van Entomologische Berichten, het lijfblad van de insectenliefhebbers. Let wel, het was geen nieuws over dode houtkevers, ook geen kevernieuws over dood hout, maar wel degelijk doodhoutkevernieuws, met de klemtoon op “dood”. Het nieuws was dat er nu vijf soorten doodhoutkevers bekend zijn in Nederland en u raadt het, dat zijn kevers die leven in dood hout, dat wil zeggen vooral de larven doen dat, de volwassen dieren doen weinig meer dan onder de schors van een boom zitten en als het even kan copuleren. Eigenlijk zijn ze te mooi om onder de schors te zitten, want ze hebben knalrode dekschilden.
Nu houd ik het voor mogelijk dat u nog nooit van doodhoutkevers gehoord had tot vandaag. Dat is niet verwonderlijk want zelfs de meeste biologen kennen deze dieren niet. Maar ze behoren tot een familie met wereldwijd 4600 soorten, dus onbelangrijk zijn ze ook niet. Nederland is met zijn vijf soorten wel wat onderbedeeld.
Komt het doordat we in Nederland zo weinig dood hout hebben? Dat speelt waarschijnlijk wel een rol. In Nederland hebben we geen oerbos meer, al onze bossen zijn aangeplant. Jarenlang hadden bosbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer het idee dat een omgewaaide boom zo snel mogelijk verwijderd moest worden. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw begon het idee door te breken dat dood hout in een bos goed is voor de soortenrijkdom.
Ik weet nog goed dat ik, jaren geleden, toen ik nog student-assistent was bij de cursus Ecologie van de VU, met de eerstejaars studenten biologie het bos in trok. Dat was in het Spanderswoud bij Hilversum. We leerden de studenten hoe je ecologisch veldwerk moest opzetten en het Spanderswoud was daar heel geschikt voor omdat er een nieuwe vorm van bosbeheer werd toegepast. Jarenlang had de gemeente de filosofie van Staatsbosbeheer aangehouden die leerde dat het beste beheer zo weinig mogelijk beheer was. Maar in de jaren zeventig dook een nieuwe generatie natuurliefhebbers op, die zich verenigden in de werkgroep Leefmilieu Het Gooi en de Vereniging Vrienden van het Gooi, die een actief bosbeleid voorstonden. In 1981 besloot de gemeenteraad dat het Spanderswoud het karakter van een oerbos moest krijgen en om dat te bespoedigen werden bomen omgetrokken, afgezaagd en gelipt, allemaal om meer dood hout in het bos te krijgen en meer ruimtelijke structuur op de bodem met meer nestgelegenheid voor vogels en schuilgelegenheid voor dieren. De afgezaagde takken en stammen legde men langs de paden zodat de honden niet vrijelijk het bos in konden rennen. Het werd behoorlijk rigoureus aangepakt; veel mensen vonden het niet mooi, die omgetrokken bomen met de wortels in de lucht, en die half afgezaagde bomen. Al dat dode hout! In de Gooi- en Eemlander werden er vele columns aan gewijd.
Maar het gaf onze studenten een mooie onderzoeksvraag: inventariseer en vergelijk de biodiversiteit van een stuk gesloten bos met een stuk dat onder handen is genomen door de Stichting Vrijwillig Goois Natuurbeheer. We hebben dat jaren gedaan. Steeds kwam er uit dat op plaatsen die opengetrokken waren meer insecten, pissebedden, slakken en van allerlei andere dieren te vinden waren. Ik vatte de studentenverslagen samen in een rapportje dat ik elk jaar opstuurde naar de gemeente Hilversum. Ze waren daar altijd erg blij mee. We kregen gemakkelijk vergunning om het volgend jaar terug te komen. Ik begreep later waarom: met onze gegevens in de hand konden ze de burgers laten zien dat het actieve beheer leidde tot een hogere biodiversiteit.
En we zagen doodhoutkevers! Onder de schors van dode bomen. Het ging goed met nieuwe bosbeheer van de gemeente! Of dit doodhoutkevernieuws avant la lettre indertijd de gemeenteraad gehaald heeft weet ik niet, maar ecologisch klopte het als een bus.