Een uitgeklede ziel
Deze week heb ik het manuscript voor mijn boek “Evolutie van het menselijk lichaam in 50 korte verhalen” rond gekregen. Een van de leukste hoofdstukken – vind ik – is die over de pijnappelklier of epifyse. Het is een onooglijk klein orgaantje, niet groter dan een rijstkorrel, dat onderin de hersenen ligt, maar het heeft wel een erg interessante evolutionaire geschiedenis. Ook de spirituele betekenis die dit orgaan geniet is ongekend. De epifyse is de zesde chakra van het lichaam, het is een “derde oog”, het is een energiecentrum, het kan je naar een hoger bewustzijn leiden, enz. De vraag is waar de epifyse deze spirituele positie aan te danken heeft, want biologisch gezien is het gewoon een klier van het zenuwstelsel.
Maar de betekenis van de pijnappelklier drong pas goed tot me door toen ik las wat René Descartes erover gezegd heeft: de epifyse is de plaats van de ziel. Deze beroemde Franse filosoof uit de zeventiende eeuw schreef een boek getiteld “Passies van de ziel”. Hij betoogde daarin dat het lichaam zelf een materieel geheel is, onderworpen aan de wetten van de natuur. De werking van het lichaam kan door ons begrepen worden, net als we kunnen begrijpen hoe een machine werkt. Ook passies zoals verdriet, liefde, boosheid, enz., zijn volgens Descartes primair lichamelijke, materiële processen. Maar daarnaast definieerde hij de ziel als een onstoffelijke entiteit apart van het lichaam. De ziel moet wel aanwezig zijn los van het lichaam, want zo stelde hij, ik kan denken dat ik geen lichaam heb en toch besta ik. Datgene waarmee ik besta zonder lichaam moet dus onstoffelijk zijn: de ziel.
De vraag was vervolgens waar de ziel dan in het lichaam zit? Descartes zag de oplossing in de pijnappelklier. Dit orgaantje ligt namelijk in het midden van de hersenmassa. Dat was een essentieel gegeven, want alle andere onderdelen van de hersenen hebben een linker- en een rechterdeel. Zulke in tweevoud uitgevoerde onderdelen kunnen nooit de informatie van beide ogen, beide oren, beide kanten van het lichaam, enz., in zich verenigen, iets wat de ziel wel moet kunnen.
Ook was het volgens Descartes belangrijk dat de epifyse zowel in contact staat met het bloed als met de zenuwen en de hersenholtes. De ziel kan daardoor waarnemen wat er in het lichaam gebeurt. Omdat emoties lichamelijke processen zijn worden ook die door de ziel waargenomen. De positie van de epifyse, op de verbinding tussen de voorste en achterste hersenholtes, maakt dat mogelijk. Op zijn beurt kan de ziel zelf, via de epifyse, ook invloed uitoefenen op het lichaam door de bewegingen van geesten in de hersenholtes te beïnvloeden, aldus Descartes.
Descartes woonde verschillende openbare ontledingen bij. Die waren in de zeventiende eeuw heel populair. Doctoren en chirurgijns kregen toestemming om het lichaam van een terdoodveroordeelde na de voltrekking van het vonnis te ontleden ten overstaan van hun collega’s en soms een grote schare nieuwsgierigen. Vaak werden die taferelen vereeuwigd op schilderijen zoals de “Anatomische Les van Dr. Nicolaes Tulp” van Rembrandt. Maar geen van die dissecties heeft de plek van de ziel aan kunnen wijzen.
En bovendien: de epifyse is een orgaan dat in de loop van de evolutie is “uitgekleed”. Vroeger (en nog steeds bij de meeste gewervelde dieren) had het drie functies: het opvangen van licht, het aanhouden van een biologische klok en de productie van het hormoon melatonine. De afgifte van melatonine is hoog gedurende de nacht en wordt geremd door daglicht. Deze ritmiek bepaalt onze dag-nacht-cyclus en daarmee ook het slaapritme. De ritmiek veroorzaakt een onprettig en loom gevoel als de cyclus van licht en donker snel verschuift en tijdelijk niet synchroon loopt met de afgifte van melatonine, zoals na een lange vliegreis.
Maar in de loop van de evolutie zijn twee van de drie taken overgenomen door andere onderdelen van de hersenen. De waarneming van licht is verplaatst naar het oog en de biologische klok naar de hypothalamus, een kern die veel processen centraal aanstuurt. De epifyse produceert alleen nog melatonine, maar is verder een slaaf van de hypothalamus. Wie zoekt naar de ziel vindt slechts een orgaantje dat op commando van de hersenen een hormoon produceert. Heeft de evolutie de ziel om zeep geholpen?