Een wetenschapper in de politiek
Kijkend naar Jaap van Dissel en zijn adviezen over de coronamaatregelen moest ik terugdenken aan de tijd dat ik zelf ook klem zat. Ik was net als hij een academicus die worstelde met keuzes tussen wetenschap en economie. Mijn werkgebied indertijd was de normstelling voor bodemverontreinigende stoffen. Ik had een systeem bedacht waarmee je kon afleiden wat de maximaal aanvaardbare concentraties mochten zijn van stoffen in de bodem. Als de concentratie boven die grenzen uitging kon je de bodem ernstig verontreinigd noemen en was er gevaar voor het bodemleven. Op dat moment was er grote behoefte aan zo’n systeem. In de jaren tachtig ontdekten we de enorme bodemverontreiniging in Lekkerkerk, waar een hele wijk was gebouwd op een stortplaats van chemisch afval. Vervolgens bleek dat overal in Nederland de bodem verontreinigd was. Bij benzinestations, olietanks, oude scheepswerven, gasfabrieken, wasserijen, chemische industrie, vuilnisbelten, er waren duizenden locaties. Ik kreeg telefoontjes van gemeenteambtenaren die met hun handen in het haar zaten. Wanneer was het een gevaar en moest je de grond saneren en wanneer kon je het laten liggen? De normstelling voor giftige stoffen in de bodem moest nog van de grond af aan opgebouwd worden. Dus zodra ik er iets verstandigs over zei werd dat met open armen ontvangen.
Toch bracht het me soms in een moeilijke positie. Het beleid wilde altijd de grenzen opzoeken van wat ik als wetenschapper nog aanvaardbaar vond. Het saneren van bodems kost namelijk veel geld en dat valt zwaar tegen als je ergens woningen wilt bouwen. “Is het werkelijk zo erg, meneer Van Straalen?” Uit die tijd heb ik geleerd: altijd je wetenschappelijke, vaktechnische, kennis in ere houden. Niet beginnen met water in de wijn te doen. Laat het afwegen van voors en tegens aan anderen over. Zo moet Jaap van Dissel zich ook voelen.
Er wordt tegenwoordig vaak gezegd dat het Outbreak Management Team gedomineerd wordt door artsen en dat ze ook de economische, sociologische of psychologische argumenten moeten meewegen. Maar mijn ervaring is dat je die verantwoordelijkheden gescheiden moet houden. Het OMT geeft vanuit medisch-wetenschappelijke deskundigheid adviezen over wat je zou moeten doen om de pandemie te beteugelen. Iedereen weet dat de strijd tegen het coronavirus een enorme economische schade aanricht. Bij de regering komen adviezen van meerdere kanten samen. Het is aan het Rutte, De Jonge en Grapperhaus om, in overleg met de Tweede Kamer, die adviezen tegen elkaar af te wegen. De wetenschappers moeten zich aan de feiten houden.
Zo begon ik vroeger mijn lezingen over de effecten van bodemverontreiniging altijd met een uiteenzetting over wat nodig is om een bodem gezond en wel te laten functioneren. Dat leidde soms tot behoorlijk lage concentraties van stoffen. Soms waren die concentraties zo laag dat het niet haalbaar was om dat na te streven. Maar ze moesten niet aan mij vragen of het een stukje hoger kon. Dat moesten ze zelf afwegen.
Ik hoop dus dat Jaap van Dissel voet bij stuk houdt. Ongetwijfeld staat hij onder zware druk. Maar je kunt het hem niet kwalijk nemen dat hij adviezen geeft op grond van zijn wetenschappelijke inzichten. Dat daarin de volksgezondheid voorop staat is logisch. Sommige mensen hebben de neiging om de mening van het OMT continu ter discussie te stellen, alsof ze zelfs arts zijn of virologie gestudeerd hebben. Dat heeft geen zin. Als je het niet eens bent met de maatregelen, betekent dat niet dat de medische inzichten niet goed zijn. Waar de discussie over moet gaan is hoe je de adviezen vanuit medische hoek afweegt tegen de economische en sociale argumenten. Daar moet de politiek een balans in vinden. Het is net als met mijn discussie over de bodemverontreiniging vroeger: een continu geschipper.