Het dilemma van de collectieve actie

Het is nu een week geleden dat ik naar Den Haag vertrok om daar mee te doen aan de demonstratie “WO in actie”. Ruim tweeduizend mensen waren er op af gekomen en als je daar midden in staat is dat best een hele menigte. De demonstratie was gericht tegen het stelselmatig afknijpen van de Nederlandse universiteiten. Het aantal studenten is de laatste jaren flink gegroeid maar het geld van de overheid heeft daarmee geen gelijke tred gehouden. Sterker nog, sinds het jaar 2000 is het bedrag per student met 25% gedaald. Dat moet allemaal opgevangen worden met schaalvergroting en efficiëntieverhoging, maar dat begint zo langzamerhand zijn grenzen te bereiken. Protest!

We liepen van het Centraal Station een rondje door Den Haag, eerst langs de Hofvijver en daarna langs het Ministerie van Onderwijs, waar we met 2000 man lekker hard gingen yellen. Maar de minister vertoonde zich niet. Bovendien stond er ongeveer op elke twee meter een politieagent voor het Ministerie, ik denk in totaal wel 100, plus paarden en boevenbusjes. Ik vond dat buiten proportie. Ze dachten toch niet dat wij à la de Franse gilets jaunes of de Engelse hooligans met stenen de ruiten van het Ministerie gingen ingooien? Ik vond het intimiderend, zelfs beledigend, dat de Haagse politie zo meent te moeten uitpakken bij een demonstratie die absoluut niet de kans had om uit de hand te lopen.

Ik kon het niet nalaten mezelf tijdens de demonstratie de vraag te stellen waarom je dat eigenlijk doet, meedoen aan een protestmars. Sommige mensen doen het vanwege de gezelligheid, de saamhorigheid of om een dagje uit te zijn, en ik wil niet verhullen dat dat bij mij ook meespeelde, maar bij zulk soort demonstraties worden de mensen hoofdzakelijk gedreven vanuit de inhoud dacht ik, vanuit bezorgdheid om de toekomst van het universitair onderwijs in Nederland. Kenmerkend voor een protestactie is dat je je inzet voor een doel dat voor jezelf geen direct voordeel op levert. In de sociale wetenschappen noemt met dit het probleem van de collectieve actie. Het argument, al geformuleerd door David Hume in 1738 is dat collectieve acties moeilijk van de grond komen. Als het voor het bereiken van het doel nodig is dat er meer dan 1000 mensen meedoen is het algemene belang in conflict met het eigenbelang. Ik had ook makkelijk thuis kunnen blijven want de demonstratie was zonder mij ook doorgegaan en niemand had mijn afwezigheid opgemerkt. Als iedereen zo denkt krijg je nooit een demonstratie voor elkaar. In de evolutie werkt het net zo, en ook daar is het moeilijk te verklaren waarom mensen met elkaar samenwerken, ook als dat geen voordeel oplevert maar ten dienste staat van een algemeen doel, waarvan het bovendien nog maar de vraag is of dat dichterbij komt als je meedoet.

Toch heeft mijn collega Bert Klandermans, van de afdeling Sociale Wetenschappen van de VU, er een verklaring voor. Volgens hem is identificatie met de groep de doorslaggevende factor. Je gaat vooral meedoen met een demonstratie als het jouw groep is waar je je bij aansluit. En we willen allemaal bij een groep horen, want deelname aan een groep biedt voordelen. Het stamt nog uit de tijd dat we rondliepen op de Afrikaanse savanne, tussen 300.000 en 100.000 jaar geleden. Mensen sloten zich in groepen aaneen om bescherming te zoeken tegen roofdieren. Er is in de biologie een heel sterke relatie tussen de groepsgrootte en de kans om door roofdieren te worden aangevallen.

Het Ministerie van Onderwijs is het roofdier en de demonstranten vormen de groep van gelijkgestemden waarin ik me in thuis voel. Aan het eind van de demonstratie wist ik weer waarom ik naar Den Haag gegaan was.