Hoe om te gaan met illustere voorgangers
Het overkomt iedereen: je hebt een goed idee, je gaat het uitvoeren maar na een tijdje blijkt dat iemand anders het al uitgevonden heeft, soms al een hele tijd geleden. Als je wetenschapper bent is dat een ramp, want je kunt niet iets bekend maken dat iemand anders al gepubliceerd heeft.
Zo ongeveer moet Charles Darwin zich ook gevoeld hebben toen hij na lang twijfelen zijn boek “De oorsprong der soorten” publiceerde in 1859. Hij had een brief gekregen van Alfred Russel Wallace die precies hetzelfde idee had over evolutie als hijzelf al jaren had. Hij schrok daarvan en besloot zijn eigen aantekeningen aan de brief van Wallace toe te voegen, waarna beide brieven werden voorgelezen bij een beroemde zitting van de Linnaeusvereniging van Londen, op 1 juli 1858. De evolutietheorie was geboren en veroorzaakte bij de publicatie van Darwins boek in 1859 een schokgolf die nog voortduurt tot in de huidige tijd.
Maar behalve met Wallace had Darwin ook te maken met andere illustere voorgangers die hadden ingezien dat soorten op de wereld niet onveranderlijk zijn geschapen, maar ontstaan uit voorlopers die er anders uit zagen. Van al die voorgangers maakt Darwin keurig melding in een historische schets voorafgaand aan Hoofdstuk 1 van zijn boek. Darwins boek is een van de weinige die ik twee keer gelezen heb, de eerste druk en de zesde druk, maar pas deze week kwam ik er achter dat al die tijd een passage nooit goed tot me doorgedrongen is, namelijk een voetnoot op de eerste bladzijde van de historische inleiding waarin Darwin verwijst naar – nota bene – Aristoteles, de beroemde Griekse wijsgeer uit de vierde eeuw vóór Christus. Hij zegt dat Aristoteles het principe van natuurlijke selectie ook al had geopperd, maar er weinig van begreep.
Je kunt zeggen dat dat een beetje flauwe manier is om te verhullen dat jouw idee niet zo origineel is als het lijkt, maar het is in dit geval ingewikkelder. Darwin verwijst namelijk naar een passage waarin niet Aristoteles zelf aan het woord is maar een oudere wijsgeer uit Sicilië, Empedocles, uit de vijfde eeuw vóór Christus. Van deze Empedocles zijn nauwelijks geschriften overgebleven, we kennen hem hoofdzakelijk doordat Aristoteles over hem schrijft. Empedocles worstelde met de doelgerichtheid in de natuur. Alles in de natuur lijkt een doel na te streven; een eikel kiemt om een eikenboom te worden, een hand heeft vingers om een lepel vast te houden. Maar waar komt dat doel vandaan? Volgens Empedocles is van echte doelgerichtheid geen sprake. Hij geeft als voorbeeld onze tanden en kiezen. Snijtanden zijn niet scherp omdat je er dingen mee kunt afhappen, de vorm van de tanden is toevallig ontstaan en alleen die vormen die geschikt bleken te zijn voor een bepaald doel zijn overgebleven. Dit is precies wat Darwin beweerde over de werking van natuurlijke selectie.
Maar Darwin had Aristoteles verkeerd gelezen. Het was niet Aristoteles maar Empedocles die aan het woord was. En sterker nog: Aristoteles bespreekt Empedocles alleen maar om hem vervolgens de grond in te boren. Hij zegt: wat Empedocles zegt kan niet waar zijn, want alles in de natuur is constant en niet het gevolg van kansprocessen. Aristoteles geloofde dat de doelgerichtheid in de natuur zelf zat en niet door een proces van toeval en selectie daar aan toegevoegd was. Toen het boek van Darwin in 1859 uitkwam werd deze situatie door de katholieke kerk aangevoerd om Darwin onderuit te halen: “Kijk hem! Hij praat alleen maar Empedocles na en we weten toch dat Aristoteles dat argument al onderuit heeft gehaald”.
Had Darwin zijn klassieken op orde? Daar kun je gezien dit verhaal vraagtekens bij plaatsen. Maar ook ik had mijn klassieken niet op orde want ik werd op Empedocles geattendeerd door een collega uit Leiden, Edi Gittenberger. Hartelijk dank daarvoor, Edi. Het gevolg is dat nu ook u de zaak op orde heeft.