Intelligentie iets aan de lage kant
Tussen de spullen van mijn moeder, die naar een verzorgingshuis is gegaan, vonden mijn broers een brief uit december 1969, met een beroepskeuze-advies over mij. Ik zat toen in de zesde klas van het gymnasium en ik kan me nog herinneren dat we getest werden. Waarschijnlijk was het een gebruikelijke intelligentietest maar er zat ook een psychologische test bij met vragen als “Wat doe je liever, een worst in plakjes snijden of een glas water inschenken?”.
Ik kan me nog vaag herinneren dat ik er niet veel mee op had, met die testen, maar wat mij uiteindelijk geadviseerd werd had ik nog nooit gezien. De brief die na 53 jaar boven water kwam, is afkomstig van het Gewestelijk Arbeidsbureau, Afdeling Beroepskeuzevoorlichting en is ondertekend door K.J. Terpstra. Deze meneer schrijft: “Nico is een rustige en introvert ingestelde jongeman, die nog wat onzeker en weifelend is in zijn optreden”. Als ik dat toen gelezen had was ik waarschijnlijk kwaad geworden, want ik was 18, ik voelde me volwassen. Ik stond klaar om op mezelf te wonen. Maar ergens had Terpstra het toch wel goed gezien, want dat weifelende heb ik later ook wel eens horen zeggen over mij, al werd het toen meestal uitgelegd als wijsheid, namelijk niet gelijk je mening geven maar eerst even nadenken.
Maar verderop in de brief slaat Terpstra de plank toch echt mis: “Voor een universitaire studie is zijn algemeen niveau van intelligentie net iets aan de lage kant”. Hij adviseerde mij naar de H.T.S. te gaan en daar weg- en waterbouwkunde te gaan doen. Maar omdat ik de biologie in wilde voegde hij eraan toe: “Ook kan de studie aan de Landbouw-Hogeschool te Wageningen (Biologie) worden overwogen, maar dan zal hij beslist alle zeilen moeten bijzetten.” Maar ik wilde voor geen goud naar Wageningen. Ik wilde naar Amsterdam.
Waarom had de beroepskeuze-adviseur zo’n lage dunk van mij, vroeg ik me af. Ik werd later, bij het eindexamen gymnasium-bèta, vrijwel de beste van de klas, tijdens mijn studie aan de universiteit ben ik voor geen enkel tentamen gezakt en ik heb zonder veel problemen binnen 4 jaar een proefschrift afgerond. Ik wil niet zeggen dat ik hoogbegaafd ben, maar “intelligentie iets aan de lage kant” is toch echt niet op mij van toepassing. Ik beschouw mezelf als iemand met normale intelligentie die met hard werken veel bereikt heeft.
Ik vermoed dat het deels een kwestie is van de tijdgeest. In die tijd paste het om jongelui een beetje kort te houden, om ze niet onnodig op te hemelen, ervoor te zorgen dat ze niet naast hun schoenen gingen lopen. Misschien speelde ook mee dat ik van eenvoudige komaf ben, niet uit een dokters- en onderwijzersfamilie kom. Van huis uit heb ik meegekregen dat je vooral geen hoge dunk van jezelf moet hebben. Opschepperij was een zonde.
Ik vertel dit omdat het laat zien hoe moeilijk het is om van jonge mensen te zeggen hoe ze zich gaan ontwikkelen. Waarschijnlijk was het advies van Terpstra goed wetenschappelijk onderbouwd met gedegen psychologische testen, dus in zekere zin was het waar wat hij schreef. Hij maakte een foto van mij zoals ik toen was. En hij fotografeerde me niet op mijn beste dag want ik had geen zin in die testen.
Mijn geval laat zien dat je rustig kritisch kunt zijn op al dat gehamer op hoogbegaafdheid dat tegenwoordig zo belangrijk gevonden wordt. Wat je eigenlijk moet beoordelen is niet wat een leerling nu kan, maar wat zijn of haar potentie is om zich te ontwikkelen. Je groeicapaciteit is veel belangrijker voor je maatschappelijk succes dan de toestand waarin je nu bent. Dit is mijn bescheiden tegen-advies aan de Terpstra’s van deze tijd.