Leven in drie dimensies

Kijkend uit het raam van mijn werkkamer op de eerste verdieping zag ik een eekhoorn druk in de weer, hard lopend over de takken. Hij had het aan de stok met een ekster en de ruzie leek te gaan om een nest dat de ekster zich wilde toe-eigenen. Het is fantastisch om te zien hoe rap een eekhoorn zich langs de takken beweegt, springend van de ene boom naar de andere.

De wereld van de eekhoorn is driedimensionaal; hij moet niet alleen rekening houden met dingen die voor en achter hem zijn, of links en rechts, maar ook met dingen die onder en boven hem zijn. Voor ons is dat vreemd: als er iets op je af komt dat je wilt ontwijken ga je naar links of rechts, maar een eekhoorn kan ook naar boven of beneden springen.

De ervaring van een driedimensionale ruimte hebben wij niet zo vaak. We voelen het bij een ritje in de achtbaan, tijdens snorkelen en duiken of bij het bergbeklimmen. Maar in het dagelijks leven is onze wereld beperkt tot twee meter boven het maaiveld. Het weiland, het strand, de savanne, dat zijn de omgevingen waarin we ons thuis voelen. Wij zijn als de bewoners van Vlakland in het vermakelijke boekje van Edwin Abbott. In Vlakland leven geometrisch gevormde wezens, driehoeken, vierkanten en cirkels, die zich alleen maar kunnen verplaatsen in een plat vlak. Ze kunnen zich geen derde dimensie voorstellen en als ze bezocht worden door een driedimensionaal wezen, een bol, zien ze alleen de doorsnede door hun vlak, een cirkel, die groter en kleiner wordt als de bol in de derde dimensie beweegt.

Het gevoel van vlakte komt natuurlijk doordat wij op de grond leven en niet in de bomen. Maar het is goed te bedenken dat het nog niet eens zolang geleden is – zeven miljoen jaar is in de evolutie niet zoveel – dat de mensapen waarvan wij afstammen, uit de bomen kwamen en op de grond gingen lopen. Apen en halfapen leven allemaal in de bomen. Sterker nog, de twee groepen die het meest verwant zijn aan apen, de colugo’s en de boomspitsmuizen, zijn ook boombewoners. Maar colugo’s en boomspitsmuizen komen voor in het oerwoud van Zuid-Oost Azië, niet in Nederland. Als je een Nederlands zoogdier zou moeten noemen dat het meest verwant is aan de mens zou “eekhoorn” een goed antwoord zijn. Eekhoorns zijn namelijk knaagdieren en die staan in het evolutionaire systeem direct naast de boomspitsmuizen en de colugo’s. Ook de knaagdieren waren oorspronkelijk boombewoners, want de eekhoorns behoren tot de oudste groep knaagdieren. Later is het merendeel van de knaagdieren, net als wij, op de grond gaan leven.

Dat wij afstammen van een voorouder die in de bomen leefde is nog goed te zien aan ons lichaam. Vooral de super beweeglijke schoudergordel is daar een overblijfsel van. Dat wij een speer kunnen hanteren, een steen kunnen gooien en een stuk gereedschap gebruiken, is helemaal toe te schrijven aan ons verleden als boombewoner. Ook het feit dat de gezichtsvelden van ons linker en rechter oog in de hersenen geïntegreerd kunnen worden hebben we aan onze voorouders te danken. Als je in de bomen beweegt is het nogal essentieel dat je kunt inschatten of een tak waar je naar toe wilt springen op twee of op vijf meter afstand zit. Door twee ogen te gebruiken kunnen wij afstanden schatten.

Wij hebben dus met de eekhoorns een gemeenschappelijke, boombewonende voorouder. De driedimensionale wereld van de bomen was ooit ook onze wereld, maar wij hebben later in de evolutie een andere weg gekozen.

Oja, de eekhoorn heeft gewonnen. Hij verjoeg de ekster en is bezig het nest in te richten tot een plek voor zichzelf. Het ga je goed in de bomen, eekhoorntje.