Onder het maaiveld
Het Engelse woord “soil” betekent “bodem”, maar ook “vuil”, “drek” en “viezigheid”. In het Nederlands hebben we die associatie met vuiligheid niet. Een bodem kan ook schoon of mooi zijn. Misschien dat daarom Nederlandse filmers, meer dan Engelse, bij uitstek geschikt zijn om een film te maken over de bodem. Eerder deze week zag ik de film “Onder het maaiveld”, in de bioscoop van Rialto op de VU-campus. Na “De nieuwe wildernis”, “Natuur in de delta” en “De wilde stad”, allemaal films van Mark Verkerk, lijkt het erop dat in Nederland een nieuwe traditie van natuurdocumentaires is ontstaan, zoals de BBC ze heeft met David Attenborough en de Fransen met Jacques-Yves Cousteau.
Nederland is goed in de bodem. “Onder het maaiveld” is een typisch Nederlandse productie, maar ik hoop dat er ook internationaal belangstelling voor komt, want het behoud van de bodem, met een goede biodiversiteit, geen verontreiniging en een vruchtbaarheid voldoende om gezonde gewassen op te verbouwen, is van essentieel belang voor het voortbestaan van de mens. Teveel bodem gaat verloren aan bestrating, industrieterreinen, woningbouw en infrastructuur. We moeten zuinig zijn op onze bodem, dat is een belangrijke les van “Onder het maaiveld”.
In het begin van de film zie je, beeldvullend, een beerdiertje rondkruipen. Ik vond het zo’n mooi idee dat de filmmakers een beerdiertje voor de openingsscene bedacht hebben. En het zal heel wat energie gekost hebben om een dier van een millimeter lengte zo te filmen dat je het kunt uitvergroten op een projectiescherm van 4 bij 10 meter. Hetzelfde geldt voor de andere microscopische organismen zoals trilhaardiertjes, raderdiertjes, nematoden en mijten. Ook heel imponerend is de nabije ontmoeting met regenwormen. Je ziet een enorm gevaarte voorbijschuiven, een langzaam rijdende goederentrein die zich samentrekt en uitrekt om zich een weg te banen door de bodem. En er is onder het maaiveld ook plaats voor springstaarten, oorwormen, mieren, kevers, slakken en vliegenlarven (wat zijn die lelijk zeg); de hele ondergrondse biodiversiteit wordt in beeld gebracht.
Het meest spectaculair vond ik de opnames van groeiende schimmels. Het uitlopen van de schimmeldraden en de vorming van vruchtlichamen, versneld afgedraaid, zijn van een haast surrealistische schoonheid. Schimmelonderzoeker Toby Kiers, mijn collega aan de Vrije Universiteit, was voor mij dan ook de ster van de film. Ze doet onderzoek aan stadstuintjes op bushokjes, die aangelegd zijn in de gemeente Utrecht. Met een keukentrapje beklimt ze alle bushokjes van de stad. Welke schimmels zitten er in de bodems van die bushokjes, zijn het eilandjes, elk met een aparte schimmelgemeenschap, of staan al die schimmels met elkaar in verbinding via sporen die overal door de lucht waaien? Ik vond het echt weer iets voor Toby om zoiets te bedenken.
Toch heeft de film ook zijn beperkingen. De kijker wordt niet vermoeid met veel detailinformatie over de wonderlijke ondergrondse dierenwereld. De film maakt eerder reclame voor ecologische landbouw, met verantwoord bodemgebruik, dan dat ze informatie geeft over het bodemleven zelf. Ik had de bodemdiversiteit in al zijn pracht voor zichzelf laten spreken. Ik had een David Attenborough willen horen die in enkele mooi geformuleerde zinnen de spectaculaire beelden voorzag van commentaar. Hoe is de bodemdiversiteit ontstaan en hoe evolueert ze verder? Hoeveel van die rare beesten zijn er, wat eten ze, hoe planten ze zich voort en hoe passen ze zich aan in de verschillende lagen van de bodem? Wat ecologische landbouw is weten we wel. Het leuke van de film zijn de vragen die opkomen bij de unieke opnames van rondscharrelende bodemdieren. Maar u kunt dat nog inhalen. Eerst moet u de film gaan zien en dan mijn boek over bodemdieren lezen. Ik heb dat boek eind vorig jaar afgerond en ik had gehoopt dat het ongeveer gelijk met de film uit zou komen, maar dat is niet gelukt; het komt pas in mei uit. Beschouw de film als een opwarmertje dat vraagt om verdieping.