Politiek moet evolutie worden

De revolutie die Charles Darwin in 1859 begon, met zijn idee over natuurlijke selectie als basisprincipe voor het ontstaan van soorten en als verklaring voor de prachtige biodiversiteit op aarde, is nog niet af. Het wordt tijd dat we die revolutie doortrekken naar de hele maatschappij en vooral naar de politiek. De politiek is ook een tak van evolutiebiologie. Politiek gaat over het gedrag van mensen, over hoe je mensen kunt stimuleren, verleiden of dwingen tot maatschappelijk gewenst gedrag. En wie hebben (in 1973) de Nobelprijs voor gedragsbiologie gewonnen? Juist! De evolutiebiologen Niko Tinbergen, Konrad Lorenz en Karl von Frisch. Dat de evolutiebiologie een fundament voor de politiek kan vormen is dus zo logisch als het maar kan. Er is nog net tijd voor de lijststrekkers bij de komende Statenverkiezingen om zich bij te laten scholen.

Dit alles is de boodschap van een nieuw boek, “This View of Life”, van de Amerikaanse evolutiebioloog David Sloan Wilson, een beetje dwarse wetenschapper die een concept van de evolutie propageert dat niet door alle biologen gedeeld wordt. Het boek werd deze week lovend besproken in het tijdschrift Nature. Wilson stelt dat, tenminste bij de mens, natuurlijke selectie op meerdere niveaus kan werken, niet alleen op het erfelijk materiaal en het individu, maar ook op de groep en de maatschappij als geheel. De meeste evolutiebiologen wijzen dit af: natuurlijke selectie grijpt aan op het individu, niet op de groep.

Maar David Sloan Wilson heeft een veel bredere kijk. Hij schroomt ook niet zichzelf te plaatsen – in het begin van het boek – tussen Teilhard de Chardin, Albert Einstein en Charles Darwin. Teilhard de Chardin was een Franse filosoof uit het begin van de vorige eeuw, een Jezuïtisch priester die een invloedrijk boek schreef “Het verschijnsel mens”. Ik kan me nog herinneren hoe ik indertijd, tijdens mijn studie in de jaren zeventig, door dat boek gegrepen werd, en velen met mij. Het had een grote mate van vaagheid en Franse wijsgerige diepgang, wat wel paste bij de tijdgeest. Teilhard zag de wetenschap als een legitieme route naar God, als een pad naar het “Punt Omega”. De mens staat op de grens van de noösfeer, zei hij, een logische voortzetting van de evolutie, van het lichaam naar de geest, naar een mondiaal bewustzijn, naar samenwerking tussen alle regeringen ter wereld om het beste voor de mensheid te realiseren. Nu klinkt het vreselijk vaag maar indertijd smulde ik er van.

In die traditie – en pretentie – past ook het boek van David Sloan Wilson. Hij vertelt een persoonlijk verhaal: hoe hij als jonge ecoloog verliefd werd op een roeipootkreeftje en later zijn blik verbreedde tot alles wat leeft terwijl hij overal de hand van de evolutie in zag. Zijn bevlogen manier van vertellen heeft – net als bij Teilhard – een beetje religieuze lading. Hij slaagt er ternauwernood in om zijn concept van selectie op meerdere niveaus niet als een nieuwe religie te verkopen en die – typisch Amerikaanse – insteek zal veel lezers afschrikken.

Evolutie heeft een moeizame relatie met de politiek. Dat komt door het sociaal darwinisme van mensen als Herbert Spencer en John Rockefeller, die aan het begin van de twintigste eeuw het principe van Darwin, de strijd om het bestaan, gebruikten om concurrentie en overleving van de sterkste aan te moedigen waardoor de maatschappij automatisch beter zou worden. Wilson stelt daar een model tegenover van samenwerking, gebaseerd op de evolutionair bepaalde neiging van mensen om goed te zijn voor elkaar.

Er zal wel veel commentaar op Wilsons boek komen, vooral van evolutiebiologen die strak in de leer zijn zoals de immer sikkeneurige Daniel Dennett en de eeuwige criticaster van alles wat geen zuiver darwinisme is, Richard Dawkins. Maar politici, laat u niet van de wijs brengen en wordt geïnspireerd door een door en door optimistische boodschap van een ander slag evolutiebioloog.