Samenwerking, natuurlijk

Het is altijd een uitdaging om een lezing te geven voor een mensen die geen vakgenoten zijn maar wel hoog opgeleid en geïnteresseerd. Dat was het geval toen ik vorige week sprak voor de “Koninklijke Industrieele Groote Club”, die huist in een deftig pand met uitzicht op de Dam in Amsterdam. Je komt daar niet zomaar naar binnen want ze hebben strikte kledingvoorschriften. Ik hoopte maar dat mijn kloffie door kon gaan voor tenue de ville en om vragen te vermijden parkeerde ik mijn fiets op enige afstand zodat ik met fris gekamde haren naar de rode loper kon lopen, net alsof ik zo uit de taxi stapte. Maar uiteindelijk viel de deftigheid mee en de lunch was verrukkelijk.

Er waren verschillende mensen onder het publiek die een leidinggevende of adviserende functie hadden bij een groot bedrijf en die vanuit hun professie geïnteresseerd waren in het onderwerp van mijn lezing: “De evolutie van samenwerking”. Kun je als manager iets leren van een evolutiebioloog over de vraag hoe je mensen in een organisatie kunt laten samenwerken, teneinde de organisatie daarmee soepeler te laten lopen?

Ik begon pardoes: “Jullie willen zo graag samenwerking, maar ik ga jullie uitleggen dat samenwerking in de evolutiebiologie een probleem is dat vraagt om een verklaring”. Samenwerking is namelijk een vorm van altruïsme, terwijl je verwacht dat evolutie gedrag bevordert dat goed is voor jezelf, niet voor de groep. Dat is tenminste de klassieke uitleg die vaak gegeven wordt aan het darwinisme, al is dat niet terecht.

In de natuur zie je dat samenwerking bijna altijd wederkerig is. Er moet aan beide kanten een voordeel te behalen zijn. Een aap zal een andere aap vlooien maar onthouden wie het is zodat bij een volgende gelegenheid zelf gevlooid wordt. Een andere verklaring is dat samenwerking vooral je verwanten betreft. Door met je broers of zussen samen te werken bevorder je je eigen genen, want die zitten namelijk voor een deel ook in je broers en zussen. Dit is de verklaring van Richard Dawkins in zijn boek “Het zelfzuchtig gen”.

Maar de mens is een bijzonder dier, omdat wij ook goed zijn voor iemand anders die niet verwant is terwijl het bovendien geen direct voordeel oplevert. Ik vertel dan altijd de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan die ik voorlees uit de Bijbel. De Samaritaan hielp een man die door rovers halfdood langs de weg was achtergelaten. Zijn hulp was zeker niet wederkerig want het slachtoffer was onmachtig iets terug te doen. Het was ook geen familie van hem, dus hij kon ook geen genetisch voordeel bereiken. En het kostte hem nog geld ook, want hij bracht het slachtoffer naar de dichtstbijzijnde herberg en gaf de herbergier twee denarie om de man goed te verzorgen. Toch is dit gedrag dat door veel mensen spontaan vertoond wordt. Waarom eigenlijk?

Ik betoogde dat de mens in zijn evolutionaire historie altijd sterk was aangewezen op anderen. Een mens alleen is weerloos tegen wilde dieren op de savanne. Er is binnen de apen een vrij sterke relatie tussen de kans om aangevallen te worden door roofdieren en de grootte van de groep waarin ze leven. Ook de primitieve mens moest om te overleven zich aansluiten bij een groep. Gedrag dat groepsleden gunstig stemt heeft dus een voordeel voor jezelf. Dit stukje evolutiebiologie ging er goed in bij de managers. Ik hoop dat het evolutionaire inzicht, dat de mens van nature geneigd is tot samenwerking, beklijft in hun beroepspraktijk en in de rest van onze soms wanhopig verwarde samenleving.