Straatje wieden

Het was een perfecte dag om mijn achterstraat te wieden. De klinkers smeekten erom. Het zijn oude waaltjes, rood, bruin en geel door elkaar, getrommeld en ongetrommeld, sommige met aangebakken slakresten, de meeste compleet, maar sommige gehalveerd, ongelijk van formaat en met de slijtsporen van jarenlang liggen, God mag weten waar. Ze hebben waarschijnlijk al veel straten en pleinen gezien, misschien zijn ze wel 200 jaar oud. Onverwoestbaar zijn ze en een prachtig zooitje ongeregeld bij elkaar. Maar je moet ze onderhouden.

Ik hoorde ze roepen: “Kom Nico, met je staalborstel, krabbertje en mes en steek ze in onze gleuven! Haal alle mos, gras en onkruid uit de naden en kieren en maak ons weer schoon en blinkend van trots. We willen eruit zien als die tanden en kiezen van jou als je bij de mondhygiëniste geweest bent. Ze schraapt alle ongerechtigheden, aankoeksels en oneffenheden weg zodat je tong zich kan wentelen als een walrus tussen de rotsen, soepel en vrij, zonder te schrapen. Zo schoon willen wij ook zijn!”

Dit  pleidooi kon ik natuurlijk niet negeren, dus ik pakte mijn gereedschap en begon te wieden, vanaf de deur naar achteren werkend, een stuk of vier regels tegelijk, ongeveer zoals ik vroeger als plattelandse schooljongen werkte bij het rooien van de aardappels. Aardappels rapen is een beetje vergelijkbaar met straatje wieden: je kruipt op je knieën, je aandacht is bij datgene dat dichtbij en voor je is en de zon schijnt lekker op je kop. De houten aardappelkisten lagen op een rij naast je, een paar meter van elkaar zodat je ze zo weinig mogelijk hoefde te verslepen, alleen naar je toe te trekken. De grond was gelicht en geschud zodat de piepers min of meer voor het grijpen lagen. Kruipend over de kluiten pakte je ze, vier regels tegelijk en legde ze in de kist naast je. “Niet gooien! Neerleggen!” riep de boer.

Terwijl ik bezig was vroeg ik me af hoeveel meter gleuf (of moet ik zeggen naad of voeg?) ik gedaan zou hebben als ik klaar zou zijn. Ik schatte de klinkers gemiddeld op 20 cm lang en 5 cm breed, dus er liggen er 100 in een vierkante meter. Uitgaande van 6 x 5 meter als afmetingen van mijn achterplaatsje zouden er 3000 klinkers liggen. Elke klinker heeft 50 cm aan gleuf om zich heen, maar daar moet je voor het wieden de helft van nemen, want ze liggen tegen elkaar aan. Zo kwam ik op 750 meter gleuf in totaal. Als je eraan begint geloof je niet dat het kan.

Toch zijn het deze geestdodende activiteiten, aardappels rooien of klinkers wieden, waar ik erg van kan genieten. Het kost inspanning, je hebt er kracht in je armen voor nodig en een zekere lenigheid, maar tegelijkertijd is het ontspannend. Tijdens het contact met de grond, de klinkers, het mos en het gras kunnen je gedachten afdwalen naar allerlei andere zaken. Je komt tot rust. Ik heb een collega gekend, professor in de methodologie van de biologie, die nieuwe studenten die bij hem stage kwamen lopen, eerst een middag bij hem thuis de straat liet wieden. “Het is goed voor ze”, zei hij. “Zo train ik ze in aandachtig bezig zijn en observeren. En tegelijk leer ik ze wat biologie, kennis van levermossen, mossen en grassen die tussen de tegels groeien”. Hij zei er niet bij dat hij het ook wel makkelijk vond dat zijn straatje op die manier gewied werd.

In de middag begon het te regenen. De laatste vierkante meters heb ik een beetje snel gedaan. Ik heb me verontschuldigd naar de klinkers achterin, maar een paar dagen later heb ik die apart alsnog een goede beurt gegeven. Hoe tevreden liggen de klinkers erbij en hoe voldaan ben ik ervan geworden!