Verbeelding en werkelijkheid

Op de middelbare school, jaren geleden, hadden we een leerboek voor het vak Nederlands met de mooie titel “Verbeelding en werkelijkheid”. Ik vond – als typische bèta – Nederlands maar een saai vak, maar ik haalde er wel goede cijfers voor (wat zou ik graag mijn opstel voor het eindexamen nog eens terug willen lezen, maar dit terzijde). De titel van het boek schoot me weer te binnen omdat ik om me heen zie dat mensen tegenwoordig problemen hebben die dingen uit elkaar te houden.

Onze hersenen werken met een verbeelding die het gevolg is van de werkelijkheid, maar het niet hetzelfde is als de werkelijkheid. Een onder biologen gangbare theorie over de evolutie van zelfbewustzijn bij de mens gaat als volgt. Het begint met waarnemingen, de sensaties die je ontvangt via je zintuigen. De sensaties van verschillende zintuigen worden in je hersenen met elkaar verbonden tot één afbeelding. Bijvoorbeeld: je ziet een kat, je ruikt haar en je hoort haar, bij elkaar geeft dat een beeld van de kat, dat wordt aangevuld met eerdere sensaties uit je geheugen. Bij het beeld van de kat hoort bijvoorbeeld het gevoel van aaien. Ook al aai je de kat niet op dit moment, je weet wel hoe het voelt en die sensatie wordt gevoegd bij de andere. Bij elkaar heet het dan een perceptie. Die perceptie helpt je om in je hoofd een volledig beeld van de werkelijkheid te vormen, ook al neem je die incompleet waar. Bijvoorbeeld, als je de staart van de kat onder de kast vandaan ziet komen weet je dat het een kat is, ook al zie je haar niet helemaal. Je weet ook direct welk geluid ze maakt en hoe ze aanvoelt.

Alle percepties van de werkelijkheid bij elkaar noemen we de “innerlijke wereld”. Niet alle dieren hebben dat. Bijvoorbeeld een slang die een muis ziet verdwijnen in een holletje beseft niet dat die muis daar verstopt zit. Een kat daarentegen weet dat wel en zal gaan posten bij het holletje totdat de muis tevoorschijn komt. De kat heeft een inwendig beeld van de muis dat ontkoppeld is van de werkelijkheid.

Volgens evolutiebiologen was het vermogen om te werken vanuit de innerlijke wereld een groot voordeel voor de mens. Je kunt je bijvoorbeeld voorstellen waar een speer die je gooit ongeveer terecht zal komen. Dat helpt heel erg bij het mikken. De boog die je speer zal maken zit al in je hoofd voordat je hem gooit; door de vlucht van de speer als simulatie in je hersenen af te spelen kun je de beweging van je arm tijdens het gooien bijsturen zodat de speer doel treft. Het jagen dat onze voorouders ontwikkelden vanaf ongeveer 1,5 miljoen jaar geleden, heeft belangrijk bijgedragen aan de evolutie van onze hersenen, zegt men.

Maar bij mensen gaat het nog verder. We kunnen de innerlijke wereld helemaal de vrije loop laten en allerlei dingen in ons hoofd laten gebeuren die in werkelijkheid niet gebeuren of zelfs niet kunnen gebeuren. Maar gelukkig hebben we ook nog ons verstand, dat gezeteld is in de prefrontale cortex, het voorste deel van de hersenen direct achter het voorhoofd. Daarmee kunnen we verbeelding en werkelijkheid uit elkaar houden, of een van de twee tijdelijk laten overheersen en de ander in de achtergrond mee laten spelen. Dat is de reden waarom we kunst en muziek hebben, naast wetenschap en techniek.

Maar nu de aanleiding voor deze column. Naar mijn mening zijn er tegenwoordig teveel mensen waarbij verbeelding en werkelijkheid door elkaar lopen. Ik denk dan aan viruswaanzinnigen, malle fransen en andere halve garen die allerlei dingen menen te zien die er niet zijn. Gestimuleerd door plaatjes en berichten op het internet hebben ze hun prefrontale cortex uitgeschakeld en laten de verbeelding domineren over de werkelijkheid. Daarom begon ik over dat boek waar ik jaren geleden op de middelbare school uit studeerde, want daarin staat het uitgelegd, denk ik. Of verbeeld ik me dat?