Verbroedering bij het wormenhotel

In de krant las ik dat de gemeente Amsterdam geld steekt in de bouw van 25 wormenhotels. Je zou denken, heeft Amsterdam geen toeristen genoeg, maar deze gasten vragen niet veel ruimte en ze doen goed werk. Ze zitten met een paar duizend in een bak en vreten al het groente- en fruitafval dat mensen erin gooien en maken daar compost van. Charles Darwin wist al hoe belangrijk wormen zijn voor de vorming van wat hij noemde “plantaardige molm” en hij schreef er een heel boek over, in 1881. Sterker nog, 350 jaar voor Christus schreef Aristoteles al dat “wormen de darmen van de aarde zijn”. Darwin berekende dat de regenwormen van één acre per jaar 16 ton uitwerpselen naar boven brengen. Het lijkt me nog aan de lage kant want dat getal is gebaseerd op niet-optimale omstandigheden in natuurlijk grasland.

Een van de wormenhotels in Amsterdam is opgesteld op het Magalhaensplein, waar ik even langs fietste op weg naar huis, hoewel het wel een heel eind omrijden was, want het plein ligt in De Baarsjes. Maar het is een prachtig plein; het wormenhotel kijkt uit op een plantsoen met daarachter een fantastisch stuk architectuur van de Amsterdamse school. Als een Grande Arche op één lijn met de Arc de Triomphe staat het wormenhotel tegenover de bisschopsmijter van de Bethelkerk.

De wormcompostering is een initiatief van de Stichting Buurtcompost, opgericht door Amsterdammers Peter Jan Brouwer en Arie van Ziel. Toen het project ging lopen wilde elke buurt in Amsterdam zo’n ding hebben, schijnt het; niet alleen vanwege de compost maar ook vanwege het sociale effect. Zo’n wormenhotel is namelijk tegelijkertijd een ontmoetingspunt. Eigenlijk zou je bij elk hotel een bankje moeten zetten en een abri, zodat mensen daar gaan zitten, een praatje maken, en tegelijk een beetje toezicht houden op het hotel.

Het hotel op het Magalhaensplein bestond uit een kegelvormige bak van 2 m hoog, met glazen raampjes aan de onderkant zodat je de wormen bezig kunt zien, en een gat aan de bovenkant waar je je afval in kunt gooien. Ik had speciaal de sinaasappelschillen van mijn twaalfuurtje meegenomen om erin te gooien, maar dat ging niet door want de klep was afgesloten met een cijferslot. Je moet de code weten. Ik begrijp dat wel, want het voorkomt dat mensen er allerlei ongein in dumpen.

Het effect van wormen op compostvorming is ook een stukje wetenschap: hoe breekt organisch materiaal af, welke stoffen komen er bij vrij en wat is de invloed van bodemdieren? In de klimaatkamers van mijn afdeling kweken we heel wat wormen. Je ent een bak met bladeren, paardenmest en wormencocons en na een paar maanden heb je alleen nog maar compost en wormen over.

Ik heb een promovendus gehad die van deze wetenschap zijn business heeft gemaakt. Hij woont in Canada waar hij met zijn bedrijf “Burnaby Red Wrigglers” wormen kweekt voor particulieren. Het is een speciale snelgroeiende soort, dezelfde die wij ook kweken, en die voor composteren heel geschikt is. De grote regenwormen die je als aas koopt zijn minder geschikt want die willen diep graven en zitten liever in de klei dan in een hoop organisch afval. Misschien komt er zelfs een markt voor mijn ex-promovendus, want als ze in Amsterdam zoveel wormenhotels willen bouwen hebben ze heel veel wormen nodig. En na verloop van tijd wil je de compost eruit halen en zul je de bak opnieuw moeten beënten met wormen.

Maar het mooiste vind ik toch de sociale kant van het project. Dat de wetenschap van de wormencompostering via Aristoteles en Darwin aan de VU wordt voortgezet is op zich niet zo raar, maar dat regenwormen ook ingezet kunnen worden om verbroedering in de buurt te bereiken, wie had dat ooit gedacht. Darwin noch Aristoteles.