Verschillen ontstaan door overdreven groepsgevoel
Een kenmerkende eigenschap van de mens is de enorm sterke oriëntatie op de groep. De mens is een sociaal dier, hij is niet gelukkig in zijn eentje, hij wil ergens bij horen. Ons diepgewortelde verlangen om deel uit te maken van een groep heeft een evolutionaire achtergrond: tijdens ons honderdduizendjarige bestaan op de Afrikaanse savanne werd de kans om door een roofdier gegrepen te worden sterk verkleind door in groepen te leven. Dat geldt nog steeds voor veel hoefdieren en apen die vaak ten prooi vallen aan rovers. De groepen zijn des te groter naarmate ze leven in gebieden waar meer roofdieren actief zijn. Een groep kan een naderend roofdier beter opmerken, bijvoorbeeld als sommige leden op de uitkijk staan en de rest waarschuwen. En een rover kan niet een hele groep tegelijk aanvallen.
Deze sterke oriëntatie op de groep betekent ook dat groepen zich van nature tegen elkaar afzetten. Men noemt dat met een duur woord “schismogenese”, het ontstaan van scheidingen. Ik kende die term niet; hij wordt gebruikt in de volkenkunde, de antropologie. Ik kwam hem tegen in het boek “Het begin van alles”, van Graeber en Wengrow. De auteurs gebruiken de term als verklaring voor de grote etnische verschillen tussen de inheemse volkeren van Noord- en Zuid-Amerika. De kolonisatie van het Amerikaanse continent kwam ongeveer 20.000 jaar geleden op gang vanuit Beringië, een destijds vruchtbare steppe op de plaats waar nu de Beringstraat ligt, tussen Siberië en Alaska. Vanuit het noorden hebben mensen in enkele duizenden jaren heel Amerika bevolkt, tot aan Vuurland. En daarbij splitsten ze zich op in een groot aantal groepen die allemaal hun eigen cultuur en gewoontes ontwikkelden. Door schismogenese werden de verschillen groter. De grote culturele verscheidenheid van de inheemse Amerikanen verbaasde de Europeanen die na Columbus het continent koloniseerden.
Ook in talloze andere situaties zie je dat groepen een natuurlijke neiging hebben om zich tegen elkaar af te zetten. De oorlog in Oekraïne is daar een voorbeeld van. Oekraïners en Russen verschillen genetisch niet veel van elkaar. Hetzelfde geldt voor Israëliërs en Palestijnen en voor sjiitische moslims en soennieten. In het Indonesisch spreekt men van disini en disana: wij hier en zij daar. De plaatsen Edam en Volendam werden vroeger verbonden door een pad met drie klaphekken; voorbij het derde klaphek begon een andere wereld. In mijn jeugd was ik voor de Rolling Stones en daarmee automatisch tegen de Beatles. En als je voor Ajax was, was je tegen Feyenoord.
Mijn stelling is dat het afwijzen van andere groepen een gevolg is van overdreven oriëntatie op de eigen groep. Door het benadrukken van de eigen cultuur, de eigen identiteit, gaan mensen zich afzetten tegen anderen. Identiteitspolitiek leidt tot oogkleppen en hokjesdenken. Het is een politiek van scheiding, van het opwerpen van barrières.
Hoe kunnen we die negatieve effecten tegengaan? Het heeft volgens mij geen nut om te proberen de mensen dat uit hun hoofd te praten. De oriëntatie op de eigen groep is een evolutionair gegeven, een ingebakken neiging van mensen, die je niet moet ontkennen. Ik zou onze groepsoriëntatie zelfs willen beschouwen als een sterkte. Het is iets dat ons evolutionaire succes heeft bepaald. Door samenwerking in een groep kun je iets bereiken. Leven in een groep heeft grote voordelen.
Mijn oplossing is om de groepsoriëntatie te koesteren, maar tegelijkertijd de groep zo groot mogelijk te maken. Niet alleen je dorpsgenoten, niet alleen mensen uit je eigen streek, of je eigen land, tot je groep rekenen, maar ook mensen elders, van de andere kant, voorbij de scheidslijn. Vroeger zag men Italianen en Portugezen als vreemde lui, nu zijn het mede-Europeanen. Als we de groep maar groot genoeg maken hoeft onze natuurlijke neiging tot groepsidentiteit geen probleem te zijn.