Vlaamse arrassen in Krakau
Er zijn vele redenen om de stad Krakau in Polen met een bezoek te vereren maar de hoofdredenen voor een kunstliefhebber zijn de wandtapijten in het koninklijk paleis. U denkt natuurlijk, wie gaat er nu voor wandtapijten naar Polen, maar geloof me: ze zijn het hele Krakau waard. De tapijten dateren uit de jaren 1553 tot 1571, toen koning Sigismund II De Grote niet minder dan 350 stuks bestelde bij tapijtmakers in Vlaanderen. En niet zomaar een paar lopertjes, nee weefsels van vijf bij tien meter, wand vullend. Je voelt je klein als je er langs loopt.
Van die 350 tapijten zijn er in de loop van de eeuwen een aantal verloren gegaan en als ik goed ben ingelicht zijn er nu nog 137 over, die trouwens ook niet allemaal tentoongesteld kunnen worden. Wat een weelde straalde die koning Sigismund uit; het moet een fortuin gekost hebben. Er was in Vlaanderen, met name in Brussel en in Arras een hele wandtapijtenindustrie ingericht. Arras heette vroeger Atrecht, wat aangeeft dat het een Vlaamse stad was zodat wij als Nederlanders ook nog een relatie hebben met de wandtapijten in Krakow. Omdat ze gemaakt werden in Arras worden ze in Polen “Vlaamse arrassen” genoemd. De ontwerpen worden deels toegeschreven aan Michiel Coxie, bijgenaamd de Vlaamse Rafaël, een ongekend talent in die tijd.
Het maken van grote wandtapijten was geen sinecure. Je kon het ding niet uitspreiden op de grond terwijl je het maakte, het werd opgerold terwijl je bezig was. Vanuit het ontwerp werd voorgeschreven welke kleuren wol je moest weven op welke plaats en soms werd er zijde of gouddraad gebruikt. Maar omdat het tapijt steeds met elke volgende slag opgerold werd zag je als wever steeds maar een klein stukje. Het eindresultaat werd pas zichtbaar als je het hele ding uitrolde voor de ogen van de opdrachtgever. De procedure van het maken van grote wandtapijten wordt mooi beschreven in het boek “De dame en de eenhoorn” van Tracy Chevalier, een van mijn favoriete schrijvers van historische romans.
Maar goed ik liep dus door de statiekamers van het Wawelkasteel, tussen de enorme wandtapijten. Het zijn meest voorstellingen uit de Bijbel, vanaf Adam en Eva in het Aardse paradijs, via de broedermoord van Kaïn op Abel, tot de zondvloed en de Ark van Noach. Mijn favorieten zijn de inscheping en de ontscheping van de ark, waarbij je een wonderlijke stoet dieren ziet die de ark binnengaan en later er weer uit komen. Ook een hele mooie laat het verdrinken van de wereld zien, met tal van mensen die wanhopig naar de hemel staren om te zien hoe lang de regen nog duurt, terwijl in de verte de ark drijft op het water.
Bij al die tapijten lette ik natuurlijk vooral op de biologie. Interessant is dat de mensen in die tijd kennelijk een voorkeur hadden voor exotische dieren. Gewone dieren zoals paarden en koeien kon je ook om je heen zien, maar panters, apen, en zeker eenhoorns zag je niet elke dag en dat was juist de reden om ze af te beelden. Maar je ziet ook dat Michiel Coxie en zijn collega-tapijtontwerpers minder sjoege hadden van exotische dieren. Net als bij Jheronimus Bosch zien ze er vaak een beetje onnatuurlijk uit. Maar we spreken over het eind van de Middeleeuwen. Veel van die beesten waren net ontdekt en slechts een enkel exemplaar bereikte Europa, dus het was logisch dat schilders en tapijtontwerpers een onvolledig beeld hadden van hoe ze er precies uitzagen.
De indrukwekkende tapijten, de exotische dierenwereld, de Noord-Europese Renaissance, de verhalen uit de Bijbel en het boek van Tracy Chevalier, alles kwam samen tijdens mijn wandeling door de zalen van het Wawelkasteel; inderdaad zijn alleen al de Vlaamse arrassen een bezoek aan Krakau waard, zeker als Nederlander.