Wikken en wegen met de poeptest
Ik kreeg een briefpakket van het RIVM, of ik wilde meedoen aan het bevolkingsonderzoek darmkanker. Alweer! Ik dacht dat ik het nog kortgeleden gedaan had, die poeptest. Ik zei tegen mijn vrouw ”Het lijkt wel of ze bij mij per se iets willen vinden; ze gaan net zo lang door totdat ze beet hebben.” Maar dat is natuurlijk niet zo. Ik sprak erover met een collega op de universiteit, ongeveer van mijn leeftijd. “Die poeptest? Die gooi ik altijd gelijk weg”, zei hij. Wat zal ik doen?
Bij elk bevolkingsonderzoek worden de voor- en de nadelen uitvoerig tegen elkaar afgewogen. Hoeveel gevallen kun je opsporen en welke gezondheidswinst is daarmee te behalen? En is er een goede behandeling voor de positieve gevallen? De test moet alleen positief zijn als er echt wat aan de hand is en niet negatief als er wel degelijk sprake is van een tumor. Het is een klassiek statistisch probleem: de nulhypothese is dat iemand niets heeft; de kans op een fout-positief resultaat moet zo klein mogelijk zijn, evenals de kans op een fout-negatief resultaat.
In Nederland is het darmkankeronderzoek vanaf 2014 stapsgewijze ingevoerd, voor mensen tussen 55 en 75 jaar. In 2019 was het compleet. Je krijgt een envelop thuisgestuurd met een instructie: een staafje in de poep steken, in een buisje doen en dichtdraaien. Het is gemakkelijker dan een coronatest. In het lab wordt gekeken naar bloed in de uitwerpselen. Als ze iets vinden word je opgeroepen voor een kijkonderzoek in je dikke darm.
Darmkanker is een van de meest voorkomende soorten kanker maar het is ook typisch een vorm waar je met vroegtijdige opsporing iets aan kunt doen. De wand van de darm vormt een uitgroeisel naar binnen dat aanvankelijk nog klein en ongevaarlijk is. Men spreekt van een poliep. Die poliep kan verder groeien en een tumor vormen, maar dat gaat langzaam. Als je er op tijd bij bent kunnen ze de poliep weghalen.
In december 2022 heeft de Gezondheidsraad een advies gepubliceerd over nut en noodzaak van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. In 2021 hebben 1,6 miljoen mensen zich laten testen, waarvan 2700 deelnemers na vervolgonderzoek daadwerkelijk darmkanker bleken te hebben. De raad concludeert dat het onderzoek nut heeft maar kan nog niet concluderen dat de sterfte door darmkanker werkelijk afneemt. Daarvoor loopt het onderzoek nog te kort.
Wat moet je hier nu van denken? Ik stond met de poeptest in mijn handen. Is de kans dat ik darmkanker heb zo klein dat het geen nut heeft om mee te doen? Wil ik alleen maar uitsluiten dat ik bij die 2700 hoor? Of moet ik meedoen omdat het RIVM daardoor met grotere zekerheid de positieve gevallen eruit kan lichten? Wat een dilemma’s.
In de Verenigde Staten loopt het bevolkingsonderzoek naar darmkanker al langer, sinds het jaar 2000. Een evaluatie daarvan vond ik in een artikel uit 2018 dat verschenen is in het blad Gastroenterology. Darmkanker blijkt bij mannen vaker voor te komen dan bij vrouwen, waarom dat zo is weet men niet. Maar het meest opvallende is dat de sterfte als gevolg van darmkanker in Amerika sinds 2000 met de helft is afgenomen. Het opsporen en weghalen van beginstadia, de poliepen, werkt kennelijk goed. Binnen relatief korte tijd is door het bevolkingsonderzoek aanzienlijke gezondheidswinst geboekt. En natuurlijk helpt het mee dat steeds meer mensen hun leefstijl veranderen naar gezonde voeding.
Dus uiteindelijk heb ik me laten overtuigen door de wetenschappelijke gegevens. Vooruit dan maar: staafje vier keer in de poep steken, in het buisje doen, dichtdraaien en in de envelop opsturen. Een paar weken later kwam de uitslag: geen vervolgonderzoek nodig. Ik behoor tot de grote meerderheid waarmee niks aan de hand is. Voor mij wordt de nulhypothese niet verworpen. En de kans dat die conclusie fout is, is erg klein.