Guido Gezelle

Hoe is het mogelijk, nadat ik nu al elf van deze stukjes over schrijver-biologen gemaakt heb, en dat ik nog nooit een column heb geschreven over Guido Gezelle? Gezelle is bij de biologen van de VU natuurlijk bekend vanwege de naam van de faculteitsvereniging Gyrinus natans, die komt uit zijn gedicht “Het schrijverke”. De eerste acht regels van dit gedicht hoort elke VU-bioloog uit zijn hoofd te kennen, anders heeft hij geen recht om zich VU-bioloog te noemen. Voor Biomedische Wetenschappers en studenten Gezondheid en Leven hanteren we een iets mildere norm: zij moeten minstens de eerste vier regels kunnen declameren.

Gezelle is eigenlijk een Vlaming, geboren in 1830 te Brugge, waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Hij was leraar boekhouden en natuurlijke historie, maar had daarnaast een grote belangstelling voor de klassieke literatuur, de taalwetenschappen en de mystiek. En hij schreef! Honderden gedichten! Alleen al in de bloemlezing van E.J.M. Laudy-Arnolds, verschenen als Spectrum-pocket, zijn er 228 opgenomen.

Gezelle heeft een heel eigen taalgebruik. Het is voor een deel Vlaams en archaïsch Nederlands, maar hij voegt er, gebruik makend van de spreekwoordelijke dichterlijke vrijheid, allerlei eigen woorden aan toe. Zo viel mijn oog bijvoorbeeld op een gedicht getiteld “Paaschen” waarin hij de voorjaarszang van de vogels beschrijft. Hij schrijft: “luide klinke nu de slag van lerke en vinke”. Het is natuurlijk een vondst om in de vinkenslag het woord “pasen” te horen, maar welke vogel bedoelt hij met “lerke”? Natuurlijk is dat de leeuwerik, maar daar kom je alleen op als je het Engelse woord ook kent (lark). In het Nederlands staat “lerk” voor lariks. Zo is het soms een beetje puzzelen met de woorden van Gezelle – gezellig!

Gezelle was een vroom man. Hij zag overal in de natuur de hand van God. Het schrijverke schreef Zijn naam en de lerke zong Zijn lied. Wat dat betreft staat hij in de traditie van de Engelse theoloog William Paley, die een eeuw eerder ook in de natuur het bewijs zag voor het bestaan van God. Paley is bekend van de horlogemakeranalogie: complexe biologische structuren zijn minstens zo ingewikkeld als horloges en het horloge als zodanig is een bewijs voor een intelligente ontwerper. Het is een thema dat felle discussies heeft uitgelokt tussen evolutiebiologen en creationisten. Het vinden van een horloge op de hei had ook een gedicht van Guido Gezelle kunnen zijn.

Dit diep-religieuze aspect van Gezelle’s werk wringt met de moderne tijd, daarom is hij uit de gratie geraakt en klinken zijn gedichten hopeloos ouderwets. Des te meer vind ik het leuk dat de biologen van de VU de naam Gyrinus natans als geuzennaam in ere houden, dat ze hun blad Natator gedoopt hebben en elke maand een keverlezing organiseren. Bovendien, misschien zijn sommige gedichten van Gezelle toch minder zoetsappig dan je denkt. Lees bijvoorbeeld het gedicht “Wat hangt gij daar te praten”. Het gaat eigenlijk over een bij (een bruine bij – Apis mellifera var. Laeso), maar als je ‘s avonds in de studentenkroeg staat en door je oogharen om je heen kijkt, is misschien het volgende ook wel van toepassing:

Wat hangt gij daar te praten
aan die blomme, o bruine bie
waarop, waaruit waarover
ik u ronken hoore en zie?
Gij zijt er met uw’ neuze en
met uw’ tonge al ingegaan:
gij hebt er aan geroken
en van alles aan gedaan,
daarom, daarin, daarover,
op uw’ vlerken alle twee:
ik wonder hoe die blomme u
laat geworden zo ter lee
Och ware ik in heur plaatse, ik
hiet u varen, en ik sloot
zoo seffens al dat werk, al
dat geruchte uit mijnen schoot,
en ‘k …: ‘Rap, uit mijnen weg en
uit mijn zunne, dat ik zie:
houdt op, en laat mij werken,
of ik strale u!’ zei de bie.

(ter lee = gedwee, hiet u varen = beval u te gaan, zunne = zon, strale = steek)