Herman van Genderen

In deze column wordt steeds een bioloog besproken die ook schrijver is. Deze keer: Herman van Genderen

In een Natator over “gif” kan deze column alleen maar gaan over Herman van Genderen, de grootvader van de Nederlandse toxicologie. Toxicologie is in Nederland een flink uit de kluiten gewassen vakgebied, met een actieve beroepsvereniging en een post-doctorale opleiding Toxicologie die leidt tot een Europese registratie. Het zijn vooral afgestudeerden in de biomedische wetenschappen die de toxicologie in gaan, maar je vindt er ook ecologen (ecotoxicologie), chemici (m.n. analytisch chemici) en milieukundigen. Het is bij uitstek een multidisciplinair vakgebied.

Zoals beschreven in een mooi “levensbericht” voor de KNAW, door Koeman en Van Miert, gaat alle toxicologie in Nederland terug op Herman van Genderen (1915 – 2009), die zich in de jaren zestig, de tijd van de “Dode Lente”, zorgen begon te maken over de grote sterfte onder roofvogels. Van Genderen was een echte bioloog; hij richtte in 1931 een afdeling op van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN). Hij studeerde biologie in Utrecht met vakken in de dierfysiologie, plantenfysiologie en microbiologie. Hij bracht enige tijd door in de Verenigde Staten, bij de Food and Drug Administration in Washington, waar hij werkte aan testmethodes voor de giftigheid van bestrijdingsmiddelen en de risicobeoordeling. Die richtlijnen werden in 1956 geïntroduceerd in Nederland. In 1961 werd hij benoemd tot hoogleraar Veterinaire Farmacologie en Biologische Toxicologie bij de Faculteit Diergeneeskunde in Utrecht. Zijn promovendus Jan Koeman stichtte een toxicologische school in Wageningen en een andere promovendus, Willem Seinen, zette de groep in Utrecht voort. Koeman en Seinen beschouw ik als de vaders” van de Nederlandse toxicologie. Later zijn er vele kinderen bij gekomen en ontwikkelden zich ook sterke toxicologische centra aan de Vrije Universiteit, Nijmegen en Maastricht.

Van Genderen is natuurlijk meer wetenschapper dan schrijver; hij schreef geen romans voor zover ik weet, maar ik schaar zijn boek “Chemisch-ecologische flora van Nederland en België” even onder de wetenschappelijk-populaire boeken. In dit boek wordt op systematische wijze de giftigheid van allerlei planten behandeld. Het is nog steeds een prachtig overzicht waarin je zowel vanuit de plantensoort als vanuit de chemicaliën ingangen aantreft. Bovendien staat er veel in over de werkingsmechanismen van al die stoffen. De natuur biedt een enorme rijkdom aan de meest giftige chemicaliën, sommige vele malen giftiger dan pesticiden. Denk bijvoorbeeld aan de gevlekte scheerling, een onschuldig ogend plantje aan de waterkant, dat de oude Grieken al gebruikten om iemand ter dood te veroordelen, zoals de wijsgeer Socrates.

Herman van Genderen heeft ook mij op doorslaggevende wijze beïnvloed. Toen hij in de Technische Commissie Bodembescherming zat en ik een jonge wetenschapper was bediscussieerden we de toen opkomende problematiek van de bodemverontreiniging. “Wat we nodig hebben”, zei Van Genderen, “is een equivalent van de ADI, de aanvaardbare dagelijkse inname”. Dit getal geeft aan hoeveel iemand maximaal van een chemische stof met de voeding binnen mag krijgen. “Zoiets hebben we ook nodig voor de bodem”. Ik ging er mee aan de slag en verzon de HCp, de concentratie van een stof in de bodem die laag genoeg is om geen effect te hebben op het merendeel (fractie 1 – p) van een bodemlevensgemeenschap. Het concept sloeg enorm aan, maar de vonk kwam van Van Genderen.

Van Genderen staat model voor een bioloog die, op basis van zijn oprechte zorgen om de menselijke gezondheid en die van het milieu, een richting weet aan te geven die ons uit de gevarenzone kan houden. Zulke biologen hebben we nog steeds nodig en ze zijn vast ook te vinden onder de lezers van de Natator.