Maarten ‘t Hart

“Twee korte zuchten ontsnappen haar en haar hoofd glijdt opzij en op hetzelfde moment zie ik een vlucht regenwulpen voorbij gaan boven het donkere riet”. Hoeveel onnozele lezers van verplichte boeken, middelbare scholieren en misschien zelfs abiologische letterkundigen hebben deze zin wel niet gelezen, de zin waarin de moeder van Maarten ’t Hart overlijdt, zonder dat ze beseffen hoe bijzonder het is dat de schrijver een vlucht regenwulpen ziet. Net op het moment dat zijn aandacht volledig opgeslokt wordt door zijn stervende moeder wil hij naar buiten, kijker in de aanslag, om naar die regenwulpen te kijken; maar hij is te laat. Wat een unieke waarneming had kunnen zijn gaat voorbij.

Ik heb zelf nog nooit een regenwulp gezien. Ze schijnen sterk op gewone wulpen te lijken, maar ze zijn kleiner, ze vliegen met snellere vleugelslag en maken een ander geluid. Voor mij zijn regenwulpen nog meer bijzonder dan voor de schrijver. Ongetwijfeld heeft Maarten de dieren aan hun geluid herkend, anders had hij ze niet opgemerkt, want zijn aandacht was bij zijn moeder.

Toch gebeurt het vaker dat je iets biologisch meemaakt bij een belangrijk moment in je leven. Bijvoorbeeld: je zit op het terras van een vakantiehuisje met je vriend; hij kijkt je vriendelijk aan en je beseft: hij is verliefd op mij. Je bent ontroerd. Tegelijkertijd zie je achter hem een eekhoorn in de boom. Het beestje loopt zo snel, en zwaait zo sierlijk met zijn prachtige rode staart dat je ontroering verdubbeld wordt. Het moment wordt vastgelegd in de tijd; het is een biologische punctuatie.

Maarten ‘t Hart gebruikt biologische punctuaties om zijn verhaal te markeren. In “Stenen voor een ransuil” gooit de hoofdpersoon stenen naar een ransuil, maar de ransuil verdwijnt niet. De hoofdpersoon is homofiel; je kunt je er tegen verzetten door er stenen naar te gooien, maar het gaat niet weg; je moet de ransuil accepteren.

Maarten ‘t Hart is een van ons, hij is bioloog; hij studeerde in Leiden en is zelfs gepromoveerd op een onderzoek naar het gedrag van stekelbaarsjes. Zijn carrière illustreert dat de overstap van bioloog naar schrijver niet onmogelijk is, als je wat te vertellen hebt. Als schrijver moet je iets bijzonders hebben, anders kom je niet aan de bak. Je moet zoals Maarten in één oogopslag het verschil tussen een wulp en een regenwulp kunnen zien, of je moet rare trucjes kunnen uithalen met slangen, of je moet alle snuitkevers van Nederland kunnen opnoemen, om maar iets te noemen.

De studie biologie zit vol met punctuaties. In elke cursus maak je wel iets mee dat bijzonder is. Daardoor wordt je leven als bioloog automatisch voorzien van punctuaties. Elk wadslakje herinnert aan een avond met sterke Berenburg op Schiermonnikoog, elke springstaart aan een zonnige middag tussen de naaldbomen van het Roggebotse Bos, elke wespenboktor aan een potje luieren langs de dijk bij Millingen en elke wielewaal aan een wandeling door het riet bij Ankeveen. Hoe hebben andere mensen dat? Welk gevoel wordt in hen losgemaakt bij een wadslakje, een springstaart, een wespenboktor of een wielewaal?