Stephen J. Gould
Ik ben een mateloos bewonderaar van de Amerikaanse evolutiebioloog Stephen Jay Gould. Het is jammer dat ik hem nooit persoonlijk ontmoet heb. Mijn collega Steph Menken, hoogleraar evolutiebiologie aan de UvA, heeft hem een keer gesproken bij een bezoek aan Nederland en vertelde me dat het een nogal onuitstaanbaar personage was. Je ziet dat vaak met grootheden: in het dagelijks leven zijn het irritante mensen. Maar dat maakt mijn achting niet minder.
Gould was oorspronkelijk paleontoloog, maar is zowel onder wetenschappers als onder het grote publiek meer bekend van zijn talloze artikelen over evolutiebiologie. Wat een rijkdom aan onderwerpen, eruditie en scherpzinnigheid spreken uit zijn artikelen, essays en columns! Zelf ook columnist, waardeer ik hem het meest vanwege zijn vermogen om principes van de evolutie te bespreken met talloze verwijzingen naar de literatuur, naar kunstwerken en muziek, en dat alles gelardeerd met luchtige opmerkingen en fijnzinnige grappen. Voor het grote publiek is zijn stijl misschien soms wat bombastisch en zwaar. Hij kan het niet laten om te demonstreren hoe belezen hij is en begint elk essay met verwijzingen naar bekende schrijvers, historische figuren of beroemde kunstenaars, voordat hij tot zijn hoofdargument komt. Maar ik kan daar juist van genieten.
Maar wat ik het meest waardeer aan S.J. Gould is zijn continue strijd tegen wat hij noemt het “adaptationisme” in de evolutiebiologie. Hij is niet de enige; de strijd wordt ook gevoerd door Michael Lynch, die een soortgelijke rijkdom aan wetenschappelijke productie combineert aan een uitermate scherpzinnige schrijfstijl. Bij deze twee grootheden voel ik me uitermate thuis.
Het “adaptationisme” is een stroming in de evolutiebiologie die overal een verklaring voor zoekt in termen van aanpassingen. Het neemt aan dat natuurlijke selectie, het beroemde principe van Darwin, altijd en overal werkzaam is en aangrijpt op elk kenmerk. Het gevolg is dat alles te zien is als een aanpassing – waar aan blijft vaak onduidelijk. Zo monomaan denkt natuurlijk geen enkele evolutiebioloog, maar om de valkuil in beeld te krijgen is het toch goed dit zo scherp te stellen.
Gould is een echte evolutiebioloog maar beweert tegelijkertijd – en dat is niet met elkaar in tegenspraak – dat niet alle verschijnselen in de natuur een verklaring behoeven in termen van natuurlijke selectie. Onder verwijzing naar Francis Crick wijst hij erop dat evolutiebiologen meestal – te vaak – gebrand zijn op de “waarom”-vraag, terwijl de “hoe”-vraag niet gesteld wordt. Sterker nog: Gould zegt: als je de hoe-vraag beantwoord hebt is de waarom-vraag soms niet meer nodig. Wij kennen dit dilemma als de ultimate benadering versus de proximate benadering. We hebben de neiging te zeggen dat beide vragen waardevol zijn en onafhankelijk van elkaar gesteld kunnen worden. Maar Gould ziet dat anders: het een heeft met het ander te maken.
Een voorbeeld is zijn prachtige essay “Male nipples and clitoral ripples” in de bundel “Bully for Brontosaurus” uit 1991. Hij bediscussieert daarin de evolutionaire betekenis van het vrouwelijk orgasme. Veel evolutiebiologen hebben daar een evolutionaire verklaring voor gegeven, de meest bekende is wel die van Desmond Morris (bekend van “De naakte aap”), die stelde dat het vrouwelijk orgasme bijdraagt aan de paarbinding en daarom nut heeft. Maar Gould beweert dat er helemaal geen adaptieve verklaring nodig is als je beseft – iets wat iedereen weet, maar waarvan het belang kennelijk niet doordringt – dat de clitoris homoloog is met de penis. Het simpele feit dat deze twee structuren ontstaan op grond van hetzelfde ontwikkelingspatroon maakt ze ook functioneel vergelijkbaar: hetzelfde orgaan, dezelfde anatomische organisatie en in staat tot dezelfde respons. Het “nut” van het vrouwelijk orgasme ligt bij de man.
Wat had ik graag op een Amsterdams terras met Stephen J. Gould gezeten en over deze dingen gediscussieerd. En vooral ook, hoe je de homologie van de mannelijke en vrouwelijke voortplantingsstructuren uitlegt aan het grote publiek zonder ranzig over te komen. Maar het kan niet meer. Gould is al overleden in 2002, op 61-jarige leeftijd. Zijn enorme oeuvre van essays, artikelen en columns blijft een genot om te lezen.