Tijs Goldschmidt

Elke bioloog is aanhanger van Charles Darwin en zo ook Nederlands bekendste schrijvende bioloog, Tijs Goldschmidt. Wat Tijs nog het meest waardeert in Darwin is zijn consiliëntie, dat wil zeggen zijn vermogen om bewijsmateriaal vanuit verschillende bronnen bij elkaar te brengen. Darwin deed dat door zijn waarnemingen in de natuur te combineren met kennis vanuit de aardwetenschappen en de demografie. Voor aardwetenschappen verliet hij zich op Charles Lyell, de Britse geoloog die stelde dat de aarde via geleidelijke processen verandert en niet via catastrofes. Aan de demografie ontleende hij het argument van Robert Malthus, die aantoonde dat een bevolking de neiging heeft om te groeien volgens een meetkundige reeks, terwijl de bestaansmiddelen niet harder groeien dan volgens een rekenkundige reeks.

Maar eigenlijk is Goldschmidt zelf ook een perfect voorbeeld van consiliëntie. In zijn recentste boek “Vis in bad” zijn allerlei eerder in kranten en tijdschriften verschenen stukken gebundeld. Bij elk stuk valt weer op hoe mooi Tijs de biologie weet te verbinden met muziek, kunst, literatuur, filosofie en cultuur, en bovendien in een perfecte literaire stijl. Hij is de personificatie van de ontbrekende schakel tussen al die terreinen van studie.

Ik genoot met name van zijn essay “Boetedoeners”, waarin hij de properheid van de Hollanders probeert te verklaren. Hij stapt niet in de voor evolutiebiologen haast onvermijdelijke val om elk aspect van het menselijk gedrag te verklaren als een evolutionaire aanpassing aan het milieu van de eerste mensen op de savanne van Afrika, hij zoekt de verklaring voor Hollandse properheid in de cultuur.

Staande op de kerktoren van Ransdorp kijkt hij uit over Waterland en verwondert zich niet alleen over de kaarsrechte vlakverdeling van het landschap die hem doet denken aan Mondriaan, maar ook over de extreme netheid van de Hollandse polder. Hij wordt daarin bevestigd tijdens een wandeling door Broek in Waterland, een dorp dat uitblinkt in zindelijkheid, waar hij zoekt naar roodaangelopen Hollandse huisvrouwen en melkmeiden die boetedoenend en dwangarbeidend in trance raken in dit tempelcomplex van de zindelijkheid.

Goldschmidt sluit zich aan bij de Engelse geschiedschrijver Simon Schama die de properheid der Hollanders toeschreef aan het Calvinisme. Het eeuwige schoonmaken is te zien als een boetedoening, een purgatorium getransponeerd van de ziel naar de omgeving van de mens.

Maar hier moet ik toch van mening verschillen met Tijs. Ik ben zelf geen Calvinist, noch in opvoeding noch in praktijk en toch voel ik zelf ook een onbedwingbare neiging om rondslingerende rommel in mijn omgeving op te ruimen. En ik ben niet de enige. In elke wijk is wel iemand die de kriebels krijgt van zwerfvuil en zich vanuit een innerlijke drang gedwongen voelt om tenminste zijn directe woonomgeving vrij te houden van rotzooi. Het is dus niet per se het Calvinisme. Goldschmidt heeft de neiging, net als veel Nederlandse schrijvers, om de invloed van het Calvinisme te overschatten, vergetend dat 30% van de Nederlandse bevolking katholiek is en trouwens tegenwoordig vrij weinig mensen zich überhaupt nog tot een religie bekennen.

Nee Tijs, het is meer dan Calvinisme dat Homo purgator drijft. Het is gewoon weer biologie.