Burgers en mensen
Ik las het boek van Sybe Schaap “Als alle vertrouwen wegvalt”. Het is een haarscherpe analyse van de achteruitgang van het vertrouwen in de overheid, iets wat we overal zien gebeuren. Dat heeft uiteraard vele oorzaken, waar niet zomaar in een column een antwoord op te geven is, maar Schaap haalt er een punt uit waar ik zelf eerder niet bij had stilgestaan: de verschuiving van burgerrechten naar mensenrechten.
De dertig mensenrechten, waar iedereen zich op kan beroepen ongeacht herkomst, geslacht, religie of huidskleur zijn beschreven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, opgesteld in 1948 door de Verenigde Naties. Ik beschouwde die verklaring altijd als een van de allergrootste culturele verworvenheden van de moderne maatschappij: regeringen zijn aanspreekbaar op de mensenrechten van hun inwoners en zelfs strafbaar in het geval van mensenrechtenschendingen. Wat een toppunt van beschaving zou je zeggen.
Maar Schaap wijst erop dat het begrip mensenrechten in de moderne maatschappij aan een gestage erosie onderhevig is. De mensenrechten geven individuele burgers het recht om eisen te stellen aan hun regering. Maar de relatie tussen overheid en burgers kan niet alleen geregeld worden op basis van eisen die burgers aan de overheid stellen. Als mensen hun rechten op hoge toon opeisen zonder enige verplichting verdwijnt de basis onder de wederkerigheid die essentieel is voor een goede relatie tussen overheid en burgers. Dan komt de overheid apart te staan van de burgers, in een verdedigende positie, en valt het vertrouwen weg.
Tot op zekere hoogte zag je dat gebeuren in het vaccinatiedebat. Het absurde beroep dat vanuit de anti-vaccinatiebeweging gedaan werd op de vrijheid van het individu, vrijheid die altijd en overal moet gelden zonder enige verplichting jegens de overheid of de rest van de maatschappij is daar een voorbeeld van. Omgekeerd heeft de overheid in de toeslagenaffaire laten zien dat ook zij onredelijke eisen stelt aan de burgers zonder bijkomende verplichtingen jegens diezelfde burgers.
De erosie van het vertrouwen in de overheid is volgens Schaap deels toe te schrijven aan een onderwaardering van het begrip burgerrechten. In dat begrip zit een ingebakken wederkerigheid: de relatie tussen burger en overheid wordt gekenmerkt door wederzijdse rechten maar ook plichten, van de overheid jegens de burger, maar ook van de burger jegens de overheid. Schaap verwijst naar de oude Grieken die dit al herkenden en het principe in de inrichting van hun stadsstaten opgenomen hadden.
Er zit ook een biologische kant aan het verhaal van Schaap: de eigenschappen van individuele mensen, hun geslacht, huidskleur, e.d. zijn biologisch bepaald. Die eigenschappen van de individuen kunnen niet doorslaggevend zijn voor de relatie met de overheid. De maatschappij is juist meer dan de biologie. Deelname aan de maatschappij gaat de individuele biologie te boven.
Volgens Schaap moet de relatie tussen de overheid en haar inwoners opnieuw gedefinieerd worden, in termen van burgerrechten. Dat het idee van burgerrechten van ons netvlies dreigt te verdwijnen is een gevaar. Ik vergelijk het met de situatie in Rusland. Bij de bezoeken die ik jaren geleden aan dat land bracht viel het me altijd op hoe weinig de Russen gaven om hun eigen regering; het interesseerde ze helemaal niks; ze wisten amper wie hun president was. In zo’n situatie kan een regering zich gemakkelijk van de burgers isoleren en verworden tot een dictatuur. Als de regering van iedereen is gebeurt dat niet. Een actieve bemoeienis van burgers met de overheid is essentieel voor het voortbestaan van de democratie.
Ik ben maar een eenvoudig bioloog en absoluut geen sociaal filosoof, ik weet zelfs niet of ik hiermee Schaaps redenering goed weergeef, maar ik kan u aanraden zijn boek te lezen; het zet u aan het denken.