Tijd en ruimte in de hersenen
“Als je veel aan je hoofd hebt is het niet raar als je af en toe iets vergeet”, zei mijn vrouw om me gerust te stellen. Daar troost ik me dan maar mee. Maar er zit wel een systeem in het vergeten en fouten maken, heb ik gaandeweg gemerkt. Om de een of andere reden zijn data en tijden voor mij moeilijker te onthouden dan plaatsen en patronen. Waar het is weet ik meestal wel, maar hoe laat en wanneer? Ik weet nog precies hoe we door de binnenstad van Barcelona liepen, alle Ramblas af, linksaf bij Columbus en dan naar het strand, ik zou het zo weer kunnen lopen, maar was het nu 3 jaar of 4 jaar geleden? Daar moet ik erg hard over nadenken.
Toch zijn volgens de relativiteitstheorie van Einstein ruimte en tijd aan elkaar gekoppeld. Ik heb dat altijd een machtig interessant idee gevonden en ik verslond vroeger alle populaire boekjes die erover geschreven zijn. Ruimte en tijd zijn één volgens Einstein omdat de manier waarop je in de ruimte beweegt invloed heeft op je tijdswaarneming. Naarmate je harder door de ruimte vliegt gaat de tijd langzamer. Het was op 30 maart, afgelopen dinsdag, dat Albert Einstein in 1905 dit krankzinnige idee publiceerde.
Eén van Einsteins beroemde formules laat zien dat dat de massa van een voorwerp niet constant is maar toeneemt naarmate het zich sneller voortbeweegt. En voetbal die keihard ingeschoten wordt is als hij het net treft zwaarder dan een slap balletje, ook al zijn de ballen in rust precies even zwaar. Maar het verschil is klein zolang we praten over aardse snelheden; in de dagelijkse praktijk merken we er weinig van. Pas als je in de buurt komt van de lichtsnelheid begint het mee te tellen. Vlakbij de lichtsnelheid wordt de massa oneindig groot, de kracht die nodig is om de massa nog verder te versnellen wordt ook oneindig en de tijd staat stil. Daarom kun je de lichtsnelheid niet passeren.
Het lijkt krankzinnig maar zo bijzonder is het niet. Het is rechttoe-rechtaan natuurkunde van de middelbare school. Ons dagelijks leven is afhankelijk van correcties met de relativiteitstheorie. Zonder Einsteins idee kunnen satellieten die om de aarde vliegen niet de juiste gegevens doorsturen en ruimtevaart was al helemaal onmogelijk. Relativiteitstheorie is voor iedereen, schreef Martin Gardner al in een Prisma-boekje uit 1962.
Maar hoe zit het met de relativiteitstheorie in de menselijke hersenen? Onthouden wij tijd en ruimte op verschillende manieren? Feitelijk onthouden we geen van beide. We hebben geen zintuig om afstanden te meten en ook geen zintuig voor tijdsmeting. Toch zijn de hersencircuits die gebruikt worden bij het beoordelen van afstanden erg vergelijkbaar met degene die het verloop van gebeurtenissen in de tijd beschrijven. Dat merk je bij het spreken. Een woord staat “ergens” in een zin en de woorden van die zin worden in een bepaalde volgorde uitgesproken. De logica zit in de volgordelijkheid van ruimte en tijd. Maar omdat er geen zintuigen aan te pas komen is er in de hersenen geen absolute afstands- en tijdschaal. Het beeld van tijd en ruimte in onze hersenen staat los van de werkelijkheid. De inwendig beleefde tijd kunnen we naar believen langzamer of sneller laten lopen en twee dingen kunnen dichter bij elkaar komen als je de afstand vaker aflegt.
De oplossing voor mijn probleem, het onthouden van tijdstippen, moet dus zijn dat ik er ook iets ruimtelijks in moet verwerken. “Wanneer was het?” moet je onthouden door je af te vragen “Waar was het?”. Of het gaat helpen weet ik niet, maar dat de relativiteitstheorie waar ik vroeger al zo enthousiast over was, me zou kunnen helpen om tijd en ruimte te onthouden, dat kan geen toeval zijn.