Allemaal tegelijk dood, op hoge leeftijd en gezond
Vorige week, bij de aanvaarding van zijn eredoctoraat aan de Vrije Universiteit Amsterdam, presenteerde Jaap Goudsmit zijn positieve kijk op het leven: op weg naar het einde nooit meer ziek.
Hij verwees naar een publicatie van James Fries, die behoort tot een van de meest geciteerde artikelen uit de medische literatuur. Fries bekeek in 1980 de ontwikkeling van de sterftecijfers in de Westerse wereld. Deze laten volgens hem zien dat de gemiddelde levensduur stijgt, niet doordat de maximum bereikte leeftijd opschuift maar doordat het aantal mensen dat het maximum bereikt steeds groter wordt.
Vroeger was er op alle leeftijden een kans om dood te gaan. Iedereen, kinderen en ouderen, kon een gevaarlijke infectie krijgen en daar aan bezwijken. Het gevolg was dat met voortschrijdende leeftijd het aantal levende mensen geleidelijk uitgedund werd totdat er niemand meer over was. Zo’n overlevingspatroon komt in de natuur vaak voor. Het is bijvoorbeeld van toepassing op dieren die de kans lopen om opgegeten te worden door een roofdier. Zulke dieren gaan niet dood door veroudering maar door uitwendige oorzaken die onafhankelijk van de leeftijd hun tol eisen.
Bij de mens gold zo’n overlevingspatroon tot aan ongeveer het jaar 1900. De gemiddelde leeftijd was niet veel hoger dan 50 jaar. Er waren wel oude mensen, sommigen werden zelfs 100, maar dat waren er maar een paar.
Maar na 1990 begon de toegenomen hygiëne, gecombineerd met de voortschrijdende medische wetenschap het overlevingspatroon te veranderen. De sterfte door infectieziektes werd enorm verminderd, vooral sinds de ontdekking van penicilline door Alexander Fleming, in 1928. Het gevolg daarvan was dat veel meer mensen een hoge leeftijd haalden. De sterfte was niet meer gelijk over het leven verdeeld, maar concentreerde zich meer en meer op de hoge leeftijden. Volgens Fries zal dit sterftepatroon de komende tijd steeds duidelijker worden. De overlevingscurve wordt rechthoekig in plaats van geleidelijk afnemend.
Jaap Goudsmit trok in zijn lezing de trend nog verder door: we stevenen af op een situatie waarbij vrijwel iedereen de maximale leeftijd haalt (geschat op ongeveer 120 jaar); bij die leeftijd gaan we met allen tegelijk dood. In dat lange leven zijn we ook steeds minder lang ziek; we gaan dood door slijtage. Om dat voor elkaar te krijgen moeten we vooral een gezonde levensstijl aanhouden en daar jong mee beginnen (niet teveel eten, bewegen, enz.). Het is een prachtige optimistische visie, maar er valt volgens mij toch wel iets op af te dingen.
In de doodsoorzaak zit een belangrijke erfelijke component. De kans op een hartaanval op relatief jonge leeftijd, de kans op borstkanker en het ontwikkelen van diabetes wordt voor een flink deel bepaald door je erfelijke aanleg. Het is simpelweg niet zo dat iedereen de maximale leeftijd van 120 kan halen. Als je in staat zou zijn alle uitwendige invloeden weg te nemen (iedereen eet gezond en beweegt veel) dan zul je nog zien dat sommige mensen de pech hebben om een akelige ziekte te krijgen omdat ze daar aanleg voor hebben. Het is opvallend dat de genetica in Goudsmits verhaal vrijwel afwezig is, terwijl we daar toch zo veel van weten, en steeds meer.
Ik gun iedereen tijd van leven en een gezonde oude dag, tot 120. Maar ik ben bang dat het niet voor iedereen weggelegd is. Het niet fair om de indruk te wekken dat iedereen door gezond te leven heel oud kan worden. Een vrouw die borstkanker krijgt op haar vijftigste wordt dan opgescheept met de schuldvraag of ze het had kunnen voorkomen door gezonder te leven, wat niet altijd zo is.
“Op weg naar het einde nooit meer ziek” is een mooie leus, maar ze gaat niet op.