Docent, toneelspeler en verteller
Deze week heb ik weer een intensieve onderwijsperiode afgerond. Gisteren was het tentamen, we hopen er het beste van. Als docent kijk je af en toe naar jezelf. Doe ik het wel goed? Zelfs voor een docent met jarenlange ervaring is dat een relevante vraag, want de wetenschap schrijdt voort, de studenten hebben andere verwachtingen en zelf word je steeds ouder. Wat 5 jaar geleden een perfect college was hoeft dat nu niet meer te zijn.
Is het toenemende leeftijdsverschil tussen docent en student een probleem? Als je maar authentiek blijft, is een vaak gehoord advies van onderwijskundigen. Authentiek betekent dat je dicht bij jezelf blijft, dat je niet gemaakt over komt, dat je geen trucjes toepast. Maar ik merk juist dat ik in de loop van de jaren steeds meer een toneelspeler ben geworden. Een hele trukendoos heb ik opgebouwd: een stukje voorlezen uit de Bijbel, declameren uit Homerus, op tafel springen, een mossel nadoen met je colbertjasje, lopen als een aap, geluiden maken van een gibbon, een liedje zingen, enzovoorts.
Zo wilde ik in een van de colleges over de evolutie van het menselijk lichaam laten zien hoe handig het is dat wij een tonvormige borstkas hebben in plaats van een kegelvormige zoals de mensapen. Chimpansees en gorilla’s houden hun armen aan de voorkant van hun lijf omdat ze op hun knokkels lopen. Hun borstkas loopt spits toe terwijl die van ons aan de bovenkant breed is. Wij kunnen daardoor onze armen langs het lichaam zwaaien bij het lopen.
Om dat te illustreren liep ik wild zwaaiend met mijn armen heen en weer, voor in de collegezaal. Je moet dan wel een beetje de ruimte hebben. Sommige collega’s bouwen de collegezaal vol met stoelen en tafels, maar ik houd daar niet van. Ik ben niet iemand om les te geven van achter een tafel; ik wil heen en weer kunnen lopen. Ruimte moet er wezen in de collegezaal, ruimte waar je het onderwijstheater kunt opvoeren.
Ik krijg bij evaluaties soms terug dat ik een nogal “lichamelijke” manier van college geven heb. Positieve evaluaties zeggen natuurlijk niet alles; het gaat erom dat de studenten er wat van opsteken en dat je ze helpt bij de bestudering van de stof. De scores op “veel geleerd” zijn eigenlijk belangrijker dan “bekwame docent”. Maar toch denk ik dat de persoonlijke stijl van de docent wel degelijk een grote invloed kan hebben op wat studenten leren.
Zo ben ik na al die jaren nog steeds bezig me af te vragen of ik mijn onderwijsstijl verbeteren kan. “Houd daar toch eens mee op”, zei een collega tegen me. “Als je nu nog niet goed college geeft leer je het toch niet meer”. Maar ook een ervaren docent kan verder evolueren volgens mij.
Na al die jaren begin ik mijn ideale vorm te vinden. Waar ik naar streef is een combinatie van vaardigheden van drie columnisten in deze krant. Van Tommy Wieringa kan ik leren vertellen; hoe breng je spanning in een verhaal, mooie wendingen, afwisseling en evenwicht. Gebruik je een lange of korte zinnen, zinnen die in een voortgaande cadans uitgesproken kunnen worden, of juist zinnen die in staccato afgevuurd worden? Van Joost Prinsen kan ik leren toneelspelen: hoe kun je met je lichaamshouding een bepaald begrip uitdrukken, hoe beweeg je daarbij, hoe gebruik je je stem, hard of zacht, vlak of met intonatie? En van mezelf heb ik kennis van de biologie die ik over wil brengen.
Wat studenten onthouden van een college hangt voor de helft van de vorm af, is een ander advies van de onderwijskundigen. Ik denk dat het nog sterker is. Eén derde is vertelkunst, één derde is theater, één derde is biologie.