Een waardenvolle universiteit onder druk
Ik hoorde het Mathijs van Nieuwkerk zeggen, in gesprek met Robbert Dijkgraaf die net terugkwam van zijn rede bij de opening van het academisch jaar: “Er moet toch in Nederland een plek zijn waar wetenschappers rustig kunnen nadenken, zonder de dwang van het moeten publiceren en de constante druk van het aanvragen van subsidies?” Dijkgraaf ging er niet direct op in, maar net als alle academici kent hij de werkelijkheid maar al te goed: die rust is er niet. Sterker nog, een wetenschapper staat onder constante druk om te presteren; naast zijn onderwijstaken moet hij publiceren in de beste tijdschriften want als je dat niet doet lig je er na een jaar uit. De universitaire wereld is extreem competitief. Je moet niet alleen met je vakgenoten aan een andere Nederlandse universiteit concurreren, maar ook met de beste onderzoekers in de Verenigde Staten, India en China, met de hele wereld. Het is gewoon de realiteit en als je dat niet leuk vindt moet je een ander beroep kiezen, vinden veel academici.
Maar het zet de universiteit onder grote druk. De financiering vanuit de overheid is minder en minder geworden. Het rijk investeert een steeds kleiner percentage van het bruto binnenlands product in de universiteiten (nu gedaald tot 0,5%) terwijl de studentenaantallen enorm toegenomen zijn. De rijksbijdrage per student is over de jaren 2000 tot 2016 nota bene met een kwart afgenomen. Bovendien wordt de financiering van de universiteiten steeds meer afhankelijk gemaakt van prestaties, van diploma’s, promoties en publicaties.
Bij de bespreking van de jaarcijfers in de gemeenteraad zei ik een paar maanden geleden: “Ik heb leiding gegeven aan een organisatie (de faculteit Bètawetenschappen van de VU) die een omzet heeft vergelijkbaar met de gemeente. Maar terwijl de gemeente er financieel goed voorstaat moeten wij overal op bezuinigen om te voorkomen dat we aan het eind van het jaar in de rode cijfers belanden. Gemeentes worden door het rijk beter gefinancierd dan universiteiten”.
Soortgelijke klaagzangen kun je van elke universitaire medewerker horen, maar ik moest er weer aan denken toen ik geïnterviewd werd door Puck de Jong, student Bestuurskunde aan de VU, die een scriptie schreef over de “waarde(n)volle universiteit”. De Vrije Universiteit heeft zich ten doel gesteld de studenten niet alleen te trainen in een bepaald vakgebied maar ze ook kennis te laten maken met de “bruto academische waarde”. De kreet is uitgevonden door de voorzitter van het college van bestuur, Jaap Winter, en hij wil daarmee zeggen dat een opleiding niet alleen het netto effect van vakkennis en vaardigheden moet aanbrengen, maar ook moet werken aan de “bruto” vorming, aan de “Bildung”, van de student. Een student moet kennis maken met de maatschappelijke betekenis van zijn vakgebied, daarover kunnen discussiëren en een mening hebben over de uitdagingen waarvoor we in Nederland en in de wereld staan. Sterker nog, deze aspecten zijn waarschijnlijk belangrijker voor het beroepsperspectief van een student dan zijn zuivere vakkennis en vaardigheden.
Maar het punt is, zegt Puck, en dat is het onderwerp van haar scriptie, we kunnen dit allemaal wel mooi zeggen, maar is het ook mogelijk in een organisatie die zo onder druk staat? Is er in de volgestampte onderwijsprogramma’s wel ruimte voor waardenoriëntatie, iets dat al gauw als extra gezien wordt? Toch is haar conclusie dat er manieren zijn waarop het kan. De clou zit hem in wat men in de sociale wetenschappen een “hybride strategie” noemt; dat betekent dat je van twee ogenschijnlijk conflicterende zaken zowel het een als het ander doet. Bruto academische waarde en prestatiegerichtheid moeten geïntegreerd worden tot één samenhangende aanpak. Of het gaat lukken weet ik nog niet maar ik vond het wel mooi dat ik, docent in hart en nieren, iets kon leren van een student.