Niet weten dat je iets weet

Hoe wonderlijk werkt ons geheugen! Er zijn dingen die je niet weet, niet omdat je ze vergeten bent maar omdat je niet weet dat je ze weet.

Afgelopen zomer deed ik een ontdekking. Ik hoorde het lied “The Garden of Jane Delawney”, een macabere folksong over een tuin waar de roos die je plukt een vuur ontsteekt dat je haren verzengt en waar de beek gevoed wordt met het bloed van Jane’s geliefde. Ik kende het nummer goed, kon het zo meezingen maar waar kwam het vandaan? Al snel kwam ik er achter dat het afkomstig was van een LP uit 1970, die ik had opgenomen op de band, van de Engelse groep “Trees”, die destijds bekend stond om haar psychedelische folkmuziek. Ik kwam er ook achter dat hun LPs jaren later uitgebracht zijn op CD en toen ik die in huis had bleek bovendien dat ik alle nummers van voor tot achter mee kon zingen.

Indertijd heb ik de band waarop ik de LPs van Trees had opgenomen heel vaak gedraaid, maar later raakte mijn bandrecorder in onbruik; ik heb die muziek zeker 40 jaar niet meer gehoord. Toch zaten die nummers, twee LPs lang, compleet met melodie en een groot deel van de tekst, nog ergens in mijn hersenen. Veertig jaar hebben ze daar gezeten, samen met de sfeer van mijn studentenkamer in Amsterdam, de vrienden van toen en de geur van halfzware shag. Alleen wist ik niet dat ik het wist. Als ik er niet toevallig tegen aan gelopen was, was ik dood gegaan zonder te weten dat ik de muziek van Trees kende.

Dit intrigerende aspect van de werking van ons geheugen fascineerde me. Gelukkig stond er toevallig een mooi overzichtsartikel in het juli-nummer van het blad Neuron, een toptijdschrift op het gebied van de neurowetenschappen. Ik werd vooral getroffen door het verhaal omdat de auteurs de werking van het geheugen analyseren vanuit een evolutionair perspectief: het geheugen is een aanpassing aan het verleden om beter om te kunnen gaan met de toekomst.

We weten dat de dingen die je ziet, hoort, of ruikt, in een hersenkern genaamd de hippocampus worden verwerkt tot een “episode”. Zo’n episode wordt gekenmerkt door een bepaalde plaats, een tijd, en een context, zoals sfeer, geluid of reuk. Vervolgens wordt die episode in je hersenen opgeslagen. Maar hoe? Het zit hem niet in bepaalde substanties, maar in het patroon van verbindingen tussen zenuwcellen. Zenuwcellen communiceren met elkaar met behulp van stroompjes, boodschapperstofjes en hormonen. Als groepen cellen vaak met elkaar actief zijn worden de verbindingen tussen die cellen sterker en als ze eenmaal heel sterk geworden zijn doordat ze voortdurend in samenhang gestimuleerd worden, blijven de verbindingen heel lang in stand. Het patroon van verbindingen definieert de herinnering.

Voor het opslaan van zo’n episode is de volgordelijkheid van dingen, de manier waarop ze achter elkaar in de tijd gebeuren, essentieel. Als je je voet stoot aan een steen is dat vervelend maar misschien geen reden om het te onthouden; als je hem daarna weer stoot wordt het hersencircuit dat bij die ervaring geactiveerd wordt versterkt. Bovendien kunnen andere delen van de hersenen van de herinnering gebruik maken als de betreffende context zich voordoet. (“Pad in de bergen, losse steenslag? Dan uitkijken dat je je voet niet stoot”). Op die manier wordt een ervaring uit het verleden gebruikt om beter voorbereid te zijn op de toekomst, een waarlijk evolutionair systeem.

Maar tegelijkertijd beklemde mijn ontdekking me. Misschien heb ik nog veel meer van die episodes in mijn hersenen zitten waarvan ik niet weet dat ik ze weet. Ik voel me als Jane Delawney, die een tuin had met dromen die ze nooit ontdekte.