Hazen en konijnen, kippen en duiven, kikkers en padden

“Was ik maar een haas”, dacht ik, toen er een haas opsprong uit de berm en voor me uit rende over het fietspad. Het beest rende zo vreselijk hard dat ik geen schijn van kans had hem bij te houden. Toen hij zijdelings een weiland in stoof kon je goed zien hoe ontzettend snel hij was, hij leek te zweven als een raketmotor over het gras. Het lijkt me zo heerlijk om zo hard te kunnen lopen en dat ook nog een hele tijd vol te houden, tot aan het eind van het weiland. Hij deed het om indruk op me te maken, leek het. Ja, ja, dacht ik, ik weet het, ik ben geen haas, eerder een konijn.

Het fundamentele verschil tussen hazen en konijnen zit hem in de spieren. Hazen hebben veel rode spiervezels die goed doorbloed zijn, efficiënt zuurstof kunnen opnemen en dat een hele tijd kunnen volhouden. Ze gebruiken de zuurstof even snel als dat het aangevoerd wordt. De energie die de spieren nodig hebben wordt continu gemaakt en even hard weer gebruikt.

Behalve rode spiervezels hebben dieren ook witte spiervezels. Die zijn gespecialiseerd in het uitvoeren van hele snelle bewegingen, d.w.z. bewegingen die zo snel gaan dat je de benodigde energie niet binnen die korte tijd kunt opwekken. De witte vezels doen een beroep op de energie die in de spier opgeslagen ligt en ze gebruiken die energie zonder daar zuurstof bij te gebruiken, want het duurt te lang om dat aan te voeren. Witte vezels zijn bij uitstek goed om een vluchtreactie mee uit te voeren, een supersnelle sprint of een hoge sprong.

Dit verschil tussen rode en witte spiervezels zien we ook in de bewegingen die dieren uitvoeren. Kippen zijn goed in snelle reacties, ze kunnen bijvoorbeeld in mum van tijd op het dak zitten, maar het zijn slechte vliegers. Duiven daarentegen zijn wat langzamer maar kunnen wel een heel eind vliegen. Kikkers kunnen goed en snel springen, hup, het water in, maar padden kunnen beter hoppen over een flinke afstand. En konijnen kunnen razendsnelle huppelbewegingen uitvoeren, maar hazen houden het rennen langer vol. U begrijpt het: kippen, kikkers en konijnen hebben meer witte spiervezels, terwijl duiven, padden en hazen meer rode vezels hebben.

Dit verschil tref je ook aan bij mensen en het lijkt aangeboren te zijn. De verhouding tussen witte en rode spiervezels kun je vaststellen aan de hand van een biopt van een spier, bijvoorbeeld de kuitspier of de dijbeenspier. Het schijnt geen pretje te zijn, dus ik weet niet of het bij sporters vaak gedaan wordt, maar in ieder geval is bekend dat wielrenners, die veel energie moeten verzetten over hele lange tijd, veel rode spiervezels hebben, terwijl zwemmers, die het moeten hebben van een explosieve krachtsinspanning, veel witte vezels hebben.

Na mijn overlijden mag u het ook op mijn lichaam proberen, maar ik vermoed dat in mijn spieren de witte vezels overheersen. Dat leid ik af uit mijn best wel goede snelste tijd op de 100 meter sprint, 13,8 seconden (ik moet wel toegeven dat het erg lang geleden is dat ik dit resultaat kon neerzetten). Ik vergelijk dat met mijn werkelijk abominabele prestaties op de 10 kilometer waarvoor ik niet eens een tijd durf te noemen in deze column.

Ik ben dus eerder een konijn dan een haas. Was ik maar een haas, dan kon ik rennen door het weiland, niet omdat ik bang was voor een eenzame fietser of voor een koe, niet als maartse haas, die capriolen uitvoert om indruk te maken op de vrouwen, niet omdat mijn naam zo is, maar gewoon voor de lol, om te laten zien hoe hard ik kan en hoe lang ik het kan volhouden met die rode spiervezels van me.