Het einde van de Boeing 747

Ik las in de krant dat Boeing stopt met de fabricage van de Boeing 747, een van de meest succesvolle vliegtuigen die ooit gemaakt is. Op 31 januari werd het laatste toestel geleverd aan het Amerikaanse transportbedrijf Atlas Air.

Het is maar gelukkig dat Fred Hoyle niet meer leeft, dacht ik, toen ik dit bericht las. Fred Hoyle was een Engelse sterrenkundige die bij mij vooral bekend is van de “paradox van de 747”. Hij stelde dat het leven, zoals wij dat om ons heen zien, onmogelijk kan zijn ontstaan en hij gaf daarbij de volgende vergelijking: “De kans dat hogere levensvormen zouden zijn ontstaan door evolutionaire processen is vergelijkbaar met de kans dat een wervelstorm die door een schroothoop raast uit de spullen die daar liggen een Boeing 747 in elkaar zet.” De kans dat alle onderdelen, boutjes, moeren, platen en klinknagels toevallig allemaal op de juiste plaats in elkaar vallen is verwaarloosbaar. Er is nog nooit een Boeing 747 ontstaan door een tornado in een hoop oud ijzer. En dan te bedenken dat een levende cel nog vele malen ingewikkelder is dan een Boeing 747! Het leven kan niet ontstaan; het moet er altijd geweest zijn of het is gemaakt door een hogere macht, aldus Hoyle.

Hoyle deed zijn uitspraak op een congres ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het Kellogg-laboratorium van het California Institute of Technology, in 1981. Een anonieme verslaggever heeft zijn woorden opgetekend en gepubliceerd in het tijdschrift Nature. Gelukkig maar want ik heb er jaren gebruik van gemaakt bij mijn colleges over het ontstaan van het leven.

Maar het is natuurlijk onzin. De redenering van Hoyle klopt voor geen meter. Er is geen enkele evolutiebioloog die beweert dat het leven pats-boem in al zijn ingewikkeldheid ontstaan is. Het ontstaan van het leven moet je eerder vergelijken met een vlieger dan met een modern vliegtuig. De vraag moet niet luiden: “Hoe groot is de kans dat uit de schroothoop een vliegtuig ontstaat?”, maar: “Hoe groot is de kans dat er na de wervelstorm iets ligt dat een beetje kan vliegen?” Dat kan een eenvoudige vlieger zijn die stapsgewijs verder evolueert. En je moet ook bedenken dat er veel verschillende vliegers mogelijk zijn. Hoe het leven zou worden stond niet van tevoren vast en volgt niet uit de onderdelen. Het enige dat vaststond was dat als je maar genoeg onderdelen hebt die in de storm op heel veel verschillende manieren met elkaar reageren, dat er dan leven zou kunnen ontstaan. Je moet wel heel veel onderdelen hebben. Uit theoretische berekeningen volgt dat pas bij ongeveer 1 miljard interacties tussen de onderdelen iets nieuws kan ontstaan.

Ik heb dit probleem een keertje proberen uit te leggen in een column, voorgelezen op het Lowlands festival in 2012. In die tijd nodigde Lowlands geregeld wetenschappers uit om een verhaal te houden. Op dat festival waren toen 55.000 mensen bij elkaar. Stel dat al die mensen iets met elkaar doen, elkaar een aai geven, een berichtje sturen, of elkaar natspuiten (het was een extreem hete dag). Dat zou dan vergelijkbaar kunnen zijn met de wervelstorm van Hoyle. Hoeveel interacties zijn er maximaal mogelijk? Dat had ik voor de festivalgangers uitgerekend: dat is 55.000 maal 54.999, gedeeld door 2, dat maakt 1,5 miljard. Dat betekent dat er iets kan gebeuren, zei ik, er wordt een drempel overschreden. Maar wat er precies ging gebeuren kon ik niet voorspellen. Die dag is goed verlopen, maar er is toen in Biddinghuizen geen nieuw bewustzijn ontstaan of iets dergelijks. Ik heb daar tenminste niks van gemerkt. De hitte dempte de interacties, denk ik. En over een paar jaar, als er geen Boeings 747 meer vliegen, begrijpt niemand meer iets van de paradox van Hoyle.