Lessen van krasse knarren
Deze weken mag ik weer les geven aan de krasse knarren. Ik noem ze maar even zo, hopelijk vinden ze het niet erg. Ik beschouw het als een ironische geuzennaam en zo is het woord ook bedoeld indertijd, toen het als neologisme geïntroduceerd werd door Koot en Bie. Als docent aan de universiteit ben je altijd gewend om te werken met jonge mensen, daar ben je helemaal op ingesteld. Jonge mensen zijn snel van begrip, meestal berenslim en hebben een goed geheugen, dus je kunt veel kwijt. In een razend tempo zuigen ze informatie op. Ik vind het heerlijk om als docent op die manier te stoeien met de studenten. Maar jonge mensen kunnen ook afwezig zijn, dromerig en niet geconcentreerd. En een nadeel van jonge mensen is dat ze sommige grappen van mij niet begrijpen omdat die refereren aan een verleden dat voor hen niet bestaat. Koot en Bie, waren dat dj’s?
Krasse knarren begrijpen mijn humor wel en ze hangen bovendien aan mijn lippen. Ze zijn niet gekomen omdat het moest van hun ouders of om vrienden en vriendinnen te ontmoeten, ze zijn gekomen om iets op te steken. Wat je vertelt moet flinke inhoud hebben, geen flauwe verhaaltjes, ze willen iets leren. Maar alstublieft geen technische details, daar gaat het niet om; de grote lijnen die willen ze horen. Je wordt als docent door krasse knarren nog zwaarder beoordeeld dan door jonge studenten. De eerstejaars nemen het zoals het komt, want ze hebben geen vergelijkingsmateriaal. De krasse knarren hebben er al een flink deel van hun leven op zitten, ze komen met een grote eigen bagage en daar moet wat aan toegevoegd worden, op een manier die past bij wat ze al weten.
Krasse knarren zijn ook veel wijzer dan studenten. Het is een bekend gegeven dat “wijsheid” toeneemt met de leeftijd. Wat wijsheid precies is wordt meestal in het midden gelaten, maar het is wel iets dat je als krasse knar moet koesteren. Namelijk, bijna alles in je hersenen wordt slechter als je ouder wordt, vooral je reactievermogen en je geheugen, maar de wijsheid neemt toe. Daar ligt het houvast van een krasse knar, ongeveer het enige waar hij sterk in is. Maar de toename van wijsheid leidt ook tot toename van eigenwijsheid, want die twee liggen dicht bij elkaar.
Mijn cursus in de reeks “Hoger Onderwijs voor Ouderen” gaat over het ontstaan van het leven. En het grappige is, ik heb nog nooit zoveel cursisten gehad voor een HOVO-cursus, in totaal 78, de meesten in de zaal maar ook een aantal thuis, on-line. Het zit hem in het onderwerp denk ik. Sterker nog, het zit hem in de essentie van het krasse knarrenschap. Ik zie het namelijk ook gebeuren in de wetenschap. Veel vooraanstaande wetenschappers gaan, aan het einde van hun carrière gekomen, als ze met pensioen zijn, een boek schrijven over het ontstaan van het leven. Het maakt niet uit wat voor wetenschapper ze zijn geweest, bioloog, natuurkundige of latinist, aan het einde van hun carrière moet er een boek komen over de vraag der vragen: hoe is het leven ontstaan. Het gevolg is dat er talloze boeken zijn met ongeveer dezelfde titel: de oorsprong van het leven. Het is een vraag waarmee je moet klaarkomen voordat je dood gaat, lijkt het.
Zo zit elke week de zaal weer vol met mensen die hunkeren naar een antwoord. Het is een feest om daar mee in zee te gaan en ze uit te dagen. Ik heb altijd met ontzettend veel plezier college gegeven aan jongelui van 20; het was mijn lust en mijn leven, maar nu zijn hun grootouders aan de beurt. En gaande weg ben ik er ook achter gekomen waarom ik het HOVO-onderwijs zo leuk vind: ik ben zelf ook een krasse knar, zelfs een die een boek geschreven heeft over het ontstaan van het leven. Het is nog niet uitgegeven; ik gebruik de HOVO-cursisten als proefkonijnen, maar voordat ik met het onderwijs kan stoppen moet ik een antwoord hebben op de vraag der vragen. Ik begin dat antwoord te naderen, door les te geven aan krasse knarren.