Maanmannetjes

Astronaut Neil Armstrong liep 50 jaar geleden als eerste mens op de maan. Het was een reusachtige sprong voor de mensheid, zoals hij zelf zei, maar die sprong had nog groter kunnen zijn als hij achter de LEM een maanmannetje had zien wegschieten. Er zijn geen mannetjes op de maan, weten we nu; ook de aanwezigheid van leven op Mars of andere planeten van ons zonnestelsel is uitermate onwaarschijnlijk.

Toch is bijna iedereen er van overtuigd dat er “ergens in het heelal” leven “moet” zijn. Als ik zeg iedereen dan sluit ik daar ook zeer gerenommeerde wetenschappers bij in zoals de Belgische Nobelprijswinnaar Christian de Duve, een bioloog die zich na zijn pensionering stortte op het raadsel van de oorsprong van het leven en daar drie magnifieke boeken over schreef. En ik moet ook de Nederlandse astrofysicus Vincent Icke in dezelfde vaart noemen die veel bijgedragen heeft aan het enthousiasmeren van het algemene publiek voor de fascinerende wereld van de sterrenkunde. De redenering van deze wetenschappers is recht-toe-recht aan: de bouwstenen van het leven (atomen, moleculen) zijn overal in het heelal aanwezig; als het leven hier op aarde heeft kunnen ontstaan kan het ook elders ontstaan; er zijn ontiegelijk veel sterrenstelsels in het heelal en nog veel meer sterren; veel van die sterren hebben planeten die rondjes draaien onder omstandigheden die geschikt zijn voor leven. Ook al is de kans op het ontstaan van leven op een willekeurige planeet erg klein, door het onvoorstelbare aantal sterrenstelsels, sterren en planeten is de waarschijnlijkheid dat er ergens in het heelal leven bestaat grenzend aan zekerheid.

De Duve noemt het zelfs een “kosmisch imperatief”: het ontstaan van het leven is een noodwendig gevolg van de structuur van de materie. De geschiedenis van onze planeet klopt hier mee: toen de aarde 4 miljard jaar geleden voldoende afgekoeld was stak het leven gelijk haar kop op. Het lijkt erop dat de kans op het ontstaan van leven erg groot is zodra de omstandigheden het toelaten.

Ook de studenten van mijn cursus in Krakow, afgelopen voorjaar, gingen mee met deze redenering. Het is een geliefd onderwerp voor een essay, waar de studenten hun tanden op kunnen stukbijten want er zijn ook sterke tegenargumenten.

Namelijk: als er leven in het heelal is, waarom hebben we daar dan tot nu toe nul komma nul van gemerkt? Je mag toch verwachten dat als er ergens leven ontstaat, er ook evolutie zal zijn en een intelligente beschaving die met radiosignalen haar aanwezigheid kenbaar maakt, iets wat wij ook al jaren doen. Maar er is geen splinter bewijs voor zo’n intelligentie, ondanks de enorme radiotelescopen en het extreem geavanceerde speurwerk met de allerbeste computers. Tekort aan sterren hebben we niet. In februari van dit jaar ontdekte Huib Röttgering van de Universiteit Leiden met een groot internationaal team niet minder dan 300.000 nieuwe sterrenstelsels. Er zijn waarschijnlijk nog miljoenen stelsels die we nog niet kennen.

Maar toch: de hypothese die voorshands het beste past bij de feiten is dat wij hier op aarde het enige levende wezen zijn in het heelal; het is zelfs niet uitgesloten dat als wij uitsterven er nooit mee leven zal zijn. Er zijn wetenschappers, waaronder Nobelprijswinnaar Jacques Monod, die deze mening toegedaan zijn, dus zo raar is het niet.

Maar ik stel de dingen erg simplistisch voor. Het grootste probleem is dat de afstanden zo ontzagwekkend groot zijn. Als een intelligente beschaving ver weg zit, duurt het simpelweg te lang voordat een door hen uitgezonden signaal ons bereikt, zelfs al gaat dat met de lichtsnelheid. Daarom is het meest waarschijnlijke scenario dat we nooit contact zullen kunnen maken met een andere planeet binnen de tijd die ons gegeven is op aarde en dus ook nooit zullen weten of er buitenaards leven bestaat. Het enige dat we sinds 50 jaar zeker weten is dat er geen maanmannetjes zijn.