Maarten Frankenhuis
Emeritus professor Maarten Frankenhuis studeerde in Utrecht af als veterinair, maar is toch, vanwege zijn brede belangstelling en uitgebreide kennis van het dierenrijk te zien als een echte bioloog, een schrijvende bioloog bovendien die een plek verdient in deze reeks columns.
Frankenhuis was jarenlang directeur van Artis en in die hoedanigheid heb ik hem verschillende keren ontmoet. We hebben samen met de GGD nota bene een projectvoorstel voorbereid om een einde te maken aan de duivenoverlast in Amsterdam. Hij wist namelijk dat een bekend ontwormingsmiddel dat gebruikt wordt in de pluimveesector als neveneffect heeft dat de dieren onvruchtbare eieren leggen. Voor kippen die voor de slacht gefokt worden is dat geen ernstig effect en daarom kan het middel gewoon gebruikt worden.
Volgens Frankenhuis werkte het middel ook op duiven. “Stel, dat je”, zo zei hij, “dit middel zou voeren aan duiven in de stad. Je kunt je niet voorstellen hoeveel schade die beesten aanbrengen aan de monumentale gebouwen. Door het ontwormingsmiddel zouden hun aantallen sterk achteruit gaan. En het is een vriendelijke methode want de duiven krijgen minder last van parasitaire wormen en hun leggedrag wordt niet verstoord, ze kunnen gewoon broeden, alleen komen er geen kuikens uit de eieren. Er is tot in Venetië belangstelling voor deze aanpak.”
We schreven een projectvoorstel waarin we het plan uiteenzetten. We zouden daklozen en zwervers inzetten om tegen betaling de duiven te voeren op een paar pleinen in de stad; andere pleinen dienden als controle. De VU zou de duiven ringen en kijken naar de veranderingen in de populatie. Ik had in die tijd een student die hier erg veel zin in had en zijn proefschrift er aan wilde wijden.
Het plan stond indertijd zelfs in de Telegraaf. Toch is het nooit uitgevoerd omdat de gemeente het niet wilde financieren, erg jammer. Later ben ik Frankenhuis, evenals mijn contact bij de GGD, Joop van Wijnen, uit het oog verloren.
Naast dierenarts en Artis-directeur was Frankenhuis ook een verwoed schrijver. Ik ken hem van de mooie boekjes over het liefdesleven van dieren, zoals “Baren en paren in Artis”. Op latere leeftijd opende hij een weblog, waarin hij talloze columns over biologie geschreven heeft, vaak over voortplanting in het dierenrijk en de paralellen met het liefdesleven van de mens. Hij schrijft bijzonder geestig, zeer erudiet en informatief. Bovendien organiseert hij biologische reizen naar Afrika; hij is dus typisch iemand die na zijn pensionering niet stil is blijven zitten.
In het boekje “Paren en baren in Artis” citeert Frankenhuis een Middeleeuws veterinair handboek uit 1600. Het is een bijzonder vermakelijk stukje. Frankenhuis verbaast zich er allereerst over dat er zo weinig bekend is over bestialiteit, terwijl je dat wel zou verwachten in de tolerante maatschappij waarin we leven. Maar over seks met dieren wil niemand zich uitlaten, uit schaamte of preutsheid. Dat was in 1600 anders, zo illustreert hij aan de hand van het veterinaire handboek uit 1600. Op de laatste bladzijde van dat boek wordt melding gemaakt van de twaalf ideale eigenschappen van het paard, die een goed paard gemeen heeft met zes verschillende andere dieren. Van de pauw moet het paard het geluid hebben, van de ezel de sterke rug, van de wolf de soepele gang, van de vos een mooie staart, van de haas diens wendbare snelheid en van de vrouw: “een schoone borst en laten geerne opsitten”.
Frankenhuis wilde de laatste regel niet vertalen, om het spannend te houden. Is dat niet frivool? Het kenmerkt de subtiele grappenmaker en bioloog.